Esther 3: 8-10 en Genesis 4: 1-12 | Een oorzaak van antisemitisme

Tijdelijke link voor mobiele versie opent video op YouTube

Leerdienst Tora en Evangelie 

Poerim Esther en Genesis 4: 1-12 (Bereshiet lV)

16 Adar 5784 / 25 februari 2024


Schriftlezing:


Lezingen uit de Heilige Schrift in de Naardense vertaling


1e lezing NT 1 Johannes 3: 10-18

10 Hierin zijn ze verschenen,- de kinderen van God en de kinderen van de  uiteenwerper: ieder die geen gerechtigheid doet is niet uit God, evenmin wie niet liefheeft zijn broeder-of-zuster. 11 Omdat dit de verkondiging is die ge gehoord hebt sinds het begin: dat we elkander zouden liefhebben,- 12 niet zoals Kaïn uit den boze was en zijn broeder afslachtte; en dankzij wát slachtte hij hem af?- omdat zijn werken boos waren en die van zijn broeder rechtvaardig. 13 Dus: weest niet verbaasd, broeders-en-zusters, als de wereld u haat; 14 wij weten dat we zijn overgegaan uit de dood in het leven,- omdat we de broeders-en-zusters liefhebben; wie die niet liefheeft, blijft in de dood; 15 ieder die zijn broeder-of-zuster háát is een mensenmoorder, en ge weet dat elke mensenmoorder geen eeuwig leven heeft dat in hem blijft. 16 Hieraan hebben wij de liefde leren kennen, dat hij voor ons lijf-en-ziel heeft ingezet; ook wíj moeten voor onze broeders-en-zusters lijf-en-ziel inzetten; 17 wie in de wereld z’n bezit heeft en toekijkt terwijl zijn broeder-of-zuster gebrek heeft en zijn binnenste voor hem-of-haar sluit, hoe kan de liefde Gods in zo iemand blijven? 18 Kinderen, laten we niet liefhebben met woorden of met de tong, maar metterdaad en in waarheid!


2e lezing Tenach: Esther 3: 8-10

8 Dan zegt Haman tot koning Achasjverosj: er is één gemeenschap, verstrooid en afgezonderd tussen de gemeenschappen in alle gewesten van uw koninkrijk: hun voorschriften verschillen van die van elke andere gemeenschap en de voorschriften van de koning voeren ze niet uit; het betaamt de koning niet hen met rust te laten; 9 als de koning het goeddunkt worde geschreven dat men hen moet uitroeien; dan zal ik tienduizend talent zilver afwegen op de handen van wie het werk doen, om dat in te brengen in ‘s konings schatkist! 10 De koning haalt zijn ring van zijn hand,- en geeft haar aan Haman, zoon van Hamedata de Agagiet, de benauwer van de Judeeërs.


3e lezing Genesis 4: 1-12

1 De –rode– mens heeft Eva, zijn vrouw, bekend; zij wordt zwanger en baart Kaïn,- verworvene! Ze zegt: verworven heb ik een man, bij de Ene! 2 Zij voegt toe en baart zijn broeder Abel,- ijlheid; Abel wordt herder over wolvee, Kaïn is dienaar van de –rode– grond geworden. 3 Het geschiedt na verloop van dagen: Kaïn doet komen van de vrucht van de –rode– grond een broodgift aan de Ene. 4 Abel, ook hij heeft doen komen: van de eerstelingen van zijn wolvee en van hun vet; de Ene slaat acht op Abel en zijn broodgift. 5 Op Kaïn en zijn broodgift heeft hij geen acht geslagen; dat brandt hevig in Kaïn en zijn aanschijnstrekken vervallen. 6 Dan zegt de Ene tot Kaïn: waarom is het in jou zo ontbrand en waarom zijn je aanschijnstrekken vervallen?- 7 is er niet als je goed doet verheffing?- en als je niet goed doet ligt zonde voor de deur op de loer; op jou is zijn hartstocht gericht, en jij, jij moet over hem heersen! 8 Dan zegt Kaïn tot Abel, zijn broer:………* En het geschiedt: als zij op het veld zijn staat Kaïn op tegen Abel, zijn broer, en vermoordt hem. 9 Dan zegt de Ene tot Kaïn: waar is Abel, je broer?- hij zegt: mij onbekend,- ben ík mijns broeders hoeder? 10 Hij zegt: wát heb je gedaan!- een stem!- stromen bloed van je broeder schreeuwen mij toe van de –rode– grond!- 11 nu dan, vervloekt jij, weg van de –rode– grond die haar mond moest opensperren om de stromen bloed van je broeder op te nemen uit jouw hand; 12 wanneer je de –rode– grond dient zal ze haar kracht niet toevoegen aan jou; dolend en dwalend zul je wezen op het aardland!