Exodus 3: 11-18 | Schepping en geschiedenis

Tijdelijke link voor mobiele versie opent video op YouTube

Leerdienst Tora en Evangelie

Sidra Sjemot | Exodus 3: 11-18
26 Tevet 5785 / 26 januari 2025

 

 

Schriftlezing:

Lezingen uit de Heilige schrift in de Naardensevertaling

 

1e lezing NT: Matteüs 5: 13-20

13 Gíj zijt het zout der aarde; maar als het zout flauw wordt, waarmee moet het worden gezouten?- voor niets heeft het nog sterkte, alleen om buiten neergeworpen te worden en vertreden te worden door de mensen; 14 gíj zijt het licht der wereld; een stad die bovenop een berg ligt is niet bij machte verborgen te blijven; 15 ook steken ze geen lamp aan en zetten die onder de korenmaat;
nee, op de lampvoet, en dan straalt hij voor allen in het huis; 16 zo moet uw licht stralen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken
die in de hemelen is! 17 Meent niet dat ik ben gekomen om de Wet of de profeten los te maken; ik ben niet gekomen om los te maken, nee, om te vervullen; 18 want amen is het, zeg ik u, totdat de hemel voorbijgaat en de aarde, zal er niet één jota of één haaltje uit de Wet voorbijgaan, totdat alles is geschied; 19 al wie dus één van deze kleinste geboden losmaakt en zó de mensen onderricht, zal tot kleinste worden uitgeroepen in het koninkrijk der hemelen; maar al wie ze zal doén en onderrichten, zal tot groot worden uitgeroepen in het koninkrijk der hemelen; 20 want ik zeg u dat als uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die van de schriftgeleerden en Farizeeërs, gij echt niet binnenkomt in het koninkrijk der hemelen! 

 

2e lezing Tenach: Exodus 3: 11-18

11 Dan zegt Mozes tot God: wie ben ik dat ik tot Farao zal gaan,- en dat ik de zonen Israëls uitleid uit Egypte? 12 Maar hij zegt: omdat ik met jou zal zijn* en dit is voor jou het teken dat ík je heb gezonden: als je de gemeente hebt uitgeleid uit Egypte zullen jullie God dienen op déze berg! 13 Dan zegt Mozes tot God: ziedaar, ik zal aankomen bij de zonen Israëls en tot hen zeggen: de God van uw vaderen heeft mij tot u gezonden!- als zij tot mij zeggen: wat is zijn naam?, wat zal ik dan tot hen zeggen? 14 Dan zegt God tot Mozes: ik zal er zijn* , zoals ik er ben! Hij zegt: zó zul je tot de zonen Israëls zeggen: Ik-zal-er-zijn heeft mij tot u gezonden! 15 Dan zegt God nog tot Mozes: zó zul je zeggen tot de zonen Israëls: Die-er-zal-zijn, de God van uw vaderen, God van Abraham, God van Isaak en God van Jakob, heeft mij tot u gezonden; dit is mijn naam voor eeuwig en dit is mijn gedachtenis voor generatie op generatie; 16 ga heen en verzamel Israëls oudsten; zeg dan tot hen: Die-er-zal-zijn, de God van uw vaderen, heeft zich aan mij laten zien, de God van Abraham, Isaak en Jakob, en heeft gezegd: met mijn omzien heb ik omgezien naar u en naar wat ze u in Egypte hebben aangedaan; 17 ik zeg: ik zal u doen opklimmen uit de verdrukking in Egypte, naar het land van de Kanaäniet en de Chitiet, de Amoriet en de Periziet, de Chiviet en de Jeboesiet,- naar een land dat overvloeit van melk en honing; 18 als ze horen naar je stem en je aankomt, jij en Israëls oudsten, bij Egyptes koning, dan zult ge tot hem zeggen: Die-er-zal-zijn de God van de Hebreeërs, is ons ontmoet,- welnu: wij moeten gáán, een weg van drie dagen de woestijn in, en offeren aan Die-er-zal-zijn, onze God!-