Schriftlezing uit de Naardense bijbel
1 David klimt daarvandaan op,- en zet zich neer in de bergvestingen van Een Gedi. 2 Het geschiedt: zodra Saul is teruggekeerd van achter de Filistijnen aan,- melden ze hem en zeggen: zie, David is in de woestijn van Een Gedi! •• 3 Dan neemt Saul drie duizendtallen uitgelezen manvolk uit heel Israël,- en gaat heen om David en zijn mannen te zoeken in het zicht van de Steenbokkenrotsen. 4 Hij komt aan bij de schaapskooien langs de weg waar ook een spelonk is; Saul komt er binnen om ‘zijn voeten van elkaar te doen’,- terwijl David en zijn mannen in de ‘heupen’ van de spelonk zitten. 5 Davids mannen zeggen tot hem: hier is heden wat de Ene tot je heeft gezegd: ‘ziehier, ik geef je je vijanden in je hand!’,- je kunt nu met hem doen zoals goed is in je ogen! Dan staat David op en snijdt een ‘vleugel’ van het overkleed af dat Saul aanheeft, ongemerkt. 6 Het geschiedt pas daarná dat Davids hart in hem bonst,- omdat hij een ‘vleugel’ van Saul heeft afgesneden. •• 7 Hij zegt tot zijn mannen: verre zij het van mij vanwege de Ene dat ik dát spreken zou doen aan mijn heer, aan de gezalfde van de Ene: mijn hand tegen hem uitsteken!- want hij is de gezalfde van de Ene! 8 Zo hartverscheurend spreekt David zijn mannen toe, en hij heeft het hun niet gegeven tegen Saul op te staan; als Saul is opgestaan uit de spelonk gaat hij zijns weegs. •• 9 Daarna staat David op: hij komt uit de spelonk naar buiten, roept Saul achterna en zegt: mijn heer!, o koning! Saul kijkt achterom en David knielt met de neusgaten ter aarde en onderwerpt zich. •• 10 Dan zegt David tot Saul: waarom hoor jij mensenwoorden aan die zeggen ‘zie, David is op zoek naar kwaad voor jou!’- 11 zie, op deze dag hebben je ogen gezien hoe de Ene je heden in mijn hand heeft gegeven in de spelonk!- iemand zei dat ik je moest ombrengen, maar (mijn hand), zij heeft je ontzien; ik zei: ik steek mijn hand niet uit tegen mijn heer, want hij is de gezalfde van de Ene!- 12 mijn vader, zie aan, ja, zie aan: de ‘vleugel’ van je overkleed in mijn hand!- omdat ik bij het afsnijden van de ‘vleugel’ van je overkleed jou niet heb omgebracht: weet en zie dat er in mijn hand geen kwaad is en geen misdraging en dat ik niet tegen jou heb gezondigd, terwijl jij op mijn ziel loert om haar van mij te nemen!- 13 moge de Ene rechtspreken tussen mij en jou en moge de Ene mij vanwege jou wreken: mijn hand zal niet tegen jou wezen!- 14 zoals zegt een spreuk van de voortijd: ‘boosheid komt voort uit boosdoéners!’- mijn hand zal niet tegen jou wezen!- 15 achter wie trekt Israëls koning uit, achter wie jaag jij aan?- achter een dode hond!, achter één enkele vlo!- 16 wezen moge de Ene tot oordelaar, rechtspreken moge hij tussen mij en jou!- hij moge zien en in mijn geding het geding voeren en mij rechtdoen, weg uit jouw hand! • 17 En het geschiedt, met dat David voleindigd heeft deze uitspraken tot Saul te spreken, dat Saul zegt: is dit jouw stem, mijn zoon David?, en Saul verheft zijn stem en weent. 18 Hij zegt tot David: rechtvaardig ben jíj en ik niet; want jíj hebt het goede aan mij verricht!- en ík heb het kwade aan jou verricht!- 19 jij hebt vandaag kunnen melden wat je mij aan goeds hebt gedaan: dat de Ene mij heeft laten opsluiten in jouw hand en je me niet hebt omgebracht; 20 wanneer iemand zijn vijand vindt, zal hij hem dan goed zijns weegs laten gaan?- de Ene moge je met goed vergelden voor wat jij deze dag voor mij gedaan hebt!- 21 en nu, zie, ik weet dat jij koninklijk koning zult worden,- en in jouw hand zal standhouden het koningschap over Israël!- 22 nu dan, zweer mij bij de Ene dat je niet mijn zaad na mij zult uitroeien,- dat je niet mijn naam zult wegmaaien uit het huis van mijn vader! 23 David zweert dat aan Saul; dan gaat Saul heen naar zijn huis, en David en zijn mannen zijn opgeklommen naar de bergvesting.