Leerdienst Tora en Evangelie
Sidra Waëra | Exodus 6:2 – 9:35
18 januari 2015 / 27 Tewet 5775
Schriftlezingen uit de Heilige Schrift in de Naardens vertaling
Uit het Nieuwe Testament, Romeinen 9: 10-20
10 Maar dit staat niet alleen, nee, denk ook aan Rebekka, die zwanger was vanuit één man, onze vader Isaak: 11 toen zij nog niet geboren waren en nog niet iets goeds of slechts bedreven hadden, werd -zodat het verkiezende voornemen van God zou blíjven, 12 niet vanuit werken maar vanuit het feit dat hij roept- tot haar gezegd: ‘de meerdere zal de mindere dienen’ (Gen. 25,23)!- 13 overeenkomstig wat geschreven staat: ‘Jakob heb ik liefgehad en Esau heb ik gehaat!’ (Mal. 1,2-3). 14 Wat zullen wij dan zeggen? Dat er onrechtvaardigheid is bij God? Dat zij verre! 15 Want tot Mozes zegt hij: ‘ik zal mij ontfermen over wie ik mij maar ontferm, en ik zal mij erbarmen over wie ik mij maar erbarm!’ (Deut. 32,4; Ex. 33,19). 16 Dus dan is het niet iets van wie iets wil of van hem die loopt, maar van de God die zich ontfermt.17 Want de Schrift zegt tot Farao: ‘daartoe heb ik jou opgewekt, opdat ik in jou mijn kracht zal tonen en opdat mijn naam verkondigd zal worden op heel de aarde!’ (Ex. 9,16). 18 Dus dan ontfermt hij zich over wie hij wil, en wie hij wil verhardt hij. 19 Je zult me dan wel zeggen: wat klaagt hij nog?- want weerstond iemand zijn wil?20 Maar mens, wie ben jij dan wel als je God zo antwoordt?- zal het geformeerde tot de formeerder zeggen: ‘waarom heb je me zó gemaakt?’ (Jes. 29,16).
Tenach, Exodus 6: 2-9 en 7: 1-5
Dan richt God zijn woord tot Mozes en zegt tot hem: ik ben de Ene; 3 ik heb mij laten zien aan Abraham, aan Isaak en aan Jakob als God-de-Machtige; mijn naam ‘Ene’ heb ik aan hen niet bekendgemaakt; 4 maar wél heb ik opgericht een verbond van mij met hen om hun het land van Kanaän te geven; het land van hun omzwervingen, waarin zij zwervers-te-gast zijn geweest!- 5 en óók ben ik het die heeft gehoord het kermen van de zonen Israëls nu de Egyptenaren hen laten sloven, en ik gedenk mijn verbond!- 6 daarom, zeg tot de zonen Israëls: ‘ik, de Ene,- uitleiden zal ik u, onder Egyptes lasten vandaan,- ontrukken zal ik u aan hun slavernij; loskopen zal ik u met uitgestrekte arm en grote gerichten; 7 nemen zal ik u mij tot gemeente, wezen zal ik u tot God; weten zult ge dat ik de Ene uw God ben die u heeft uitgeleid onder Egyptes lasten vandaan; 8 doen komen zal ik u in het land waarvoor ik mijn hand heb geheven om dat te geven aan Abraham, aan Isaak en aan Jakob, en geven zal ik het u als erfgoed,ik, de Ene!’ 9 Zó spreekt Mozes tot de zonen Israëls; maar ze hebben niet naar Mozes gehoord, door tekort aan adem, door de harde slavendienst.
7:1 Dan zegt de Ene tot Mozes: zie!, gegeven heb ik jou aan Farao als God; en Aäron, je broeder, zal er wezen als je profeet!- 2 jíj brengt onder woorden alles wat ik je gebied; en Aäron, je broeder, voert het woord tot Farao: heenzenden zal hij de zonen Israëls uit zijn land!- 3 maar dan zal ík het hart van Farao verharden en mijn tekenen en mijn wonderen verméérderen op het land van Egypte; 4 hij zal niet naar jullie horen, Farao, ik zal mijn hand (te voelen) geven in Egypte; uitleiden zal ik mijn strijdscharen, mijn gemeente, de zonen Israëls, uit het land van Egypte, in grote gerichten; onderkennen zullen ze, de Egyptenaren, dat ik het ben, de Ene, als ik mijn hand uitstrek over Egypte,- en de zonen Israëls uitleid bij hen vandaan!