FG 1 Johannes 1: 5 | God is enkel licht | 21-11-1976

1 Joh 15

 

Schriftlezing:

1 Johannes 1: 1-10

1 Hetgeen van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben, en onze handen getast hebben, van het Woord des levens; 2 (Want het Leven is geopenbaard, en wij hebben het gezien, en wij getuigen, en verkondigen ulieden dat eeuwige Leven, Hetwelk bij den Vader was, en ons is geopenbaard.) 3 Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij met den Vader, en met Zijn Zoon Jezus Christus. 4 En deze dingen schrijven wij u, opdat uw blijdschap vervuld zij. 5 En dit is de verkondiging, die wij van Hem gehoord hebben, en wij u verkondigen, dat God een Licht is, en gans geen duisternis in Hem is. 6 Indien wij zeggen, dat wij gemeenschap met Hem hebben, en wij in de duisternis wandelen, zo liegen wij, en doen de waarheid niet. 7 Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. 8 Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij ons zelven, en de waarheid is in ons niet. 9 Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve, en ons reinige van alle ongerechtigheid. 10 Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, zo maken wij Hem tot een leugenaar, en Zijn woord is niet in ons.

Na het gebed klinkt voor de preek tijdens de collecte Gezang 156, in de opname hoort u het laatste vers

1 O God, die de gedachten der mensen ziet en leest, Gij weet, wat zij betrachten in ‘t midden van hun geest, waar zij zich toe begeven, het zij tot goed of kwaad in dit ellendig leven, dat als een wind vergaat.

2 Ik heb door slechte daden en gruw’len onbepaald in plaats van uw genade uw straf op mij gehaald. Och Heer, ik kan niet rusten, van eigen wil verwoed, want mijne kwade lusten, die drijven mij van ‘t goed.

3 Och, had ik willen horen uw inspraak, eer ik viel, zo zou ik nu uw toren niet dragen op mijn ziel; zo zou ik nu niet dulden de heimelijke smart van mijn beleden schulden, die drukken op mijn hart!

4 O Heer, ik ben verwonnen, ontzondig mijn gemoed, en drenk mij uit de bronnen van water en van bloed, die tot de hemel springen, tot voor uw Majesteit, opdat zij U bedwingen tot uw barmhartigheid.

5 Doe toch zo grote dingen aan mij, en geef Gij dan, dat daar uw eng’len zingen in eeuwigheden van uw goedheid en het wonder, dat niet kan zijn vol-eerd, dat is: dat Gij een zonder tot U, Heer, hebt bekeerd.

Tekst Preek in het bijzonder vers 5 …….dat God een Licht is, en gans geen duisternis in Hem is…..

Na het Dankgebed is gezongen Psalm 138: 1 ‘k Zal met mijn ganse hart Uw eer Vermelden, Heer’, U dank bewijzen. ‘k Zal U in ‘t midden van de goon, Op hogen toon, Met psalmen prijzen; Ik zal mij buigen, op Uw eis, Naar Uw paleis, Het hof der hoven, En, om Uw gunst en waarheid saam, Uw groten Naam Eerbiedig loven.