FG 2 Corinthiërs 5: 17 | ziet, het is alles nieuw geworden | 21-06-1981

Schriftlezing:

11 Wij dan, wetende den schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof, en zijn Gode openbaar geworden; doch ik hoop ook in uw gewetens geopenbaard te zijn. 12 Want wij prijzen onszelven u niet wederom aan, maar wij geven u oorzaak van roem over ons, opdat gij stof zoudt hebben tegen degenen, die in het aangezicht roemen en niet in het hart. 13 Want hetzij dat wij uitzinnig zijn, wij zijn het Gode; hetzij dat wij gematigd van zinnen zijn, wij zijn het ulieden. 14 Want de liefde van Christus dringt ons; 15 Als die dit oordelen, dat, indien Een voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen, die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien, Die voor hen gestorven en opgewekt is. 16 Zo dan, wij kennen van nu aan niemand naar het vlees; en indien wij ook Christus naar het vlees gekend hebben, nochtans kennen wij Hem nu niet meer naar het vlees. 17 Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden. 18 En al deze dingen zijn uit God, Die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. 19 Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd. 20 Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege: laat u met God verzoenen. 21 Want Dien, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. 

Votum & Groet

Psalm 33: 5 en 6

5 Geen ding geschiedt er ooit gewisser,
Dan ‘t hoog bevel van ‘s Heeren mond:
Zijn Goddlijk’ almacht spreekt, en ‘t is er,
Zijn wil gebiedt, en ‘t wordt terstond.
Schoon de heidnen samen,
List op list beramen;
God verbreekt hun raad.
Schoon de mogendheden
Snood, ontwerpen smeden,
Hij belacht haar haat.

6 Maar d’ altoos wijze raad des Heeren,
Houdt eeuwig stand, heeft altoos kracht.
Niets kan Zijn hoog besluit ooit keren,
‘t Blijft van geslachte tot geslacht!
Zalig moet men noemen,
Die hun Maker roemen
Als hun Heer‘ en God.
‘t Volk, door Hem tevoren
Gunstig uitverkoren
Tot Zijn erv’ en lot.

Voorlezing van de geboden

Psalm 40: 4

4 Brandofferen, noch offer voor de schuld,
Voldeden aan Uw eis, noch eer.
Toen zeid’ ik: “Zie, ik kom, o Heer‘;
De rol des boeks is met Mijn Naam vervuld,
Mijn ziel, U opgedragen,
Wil U alleen behagen.
Mijn liefd’ en ijver brandt;
Ik draag Uw heilge wet,
Die Gij den stervling zet,
In ‘t binnenst’ ingewand.”

Schriftlezing 2 Corinthiërs 5: 11-21

Gebed

Gezang 224 

1 Wat ware zonder U het leven,
waar voerden, Heer, mijn paden heen?
‘k Bleef dan door bange vrees gedreven
in wijde wereld gans alleen.
‘t Was al onzeker, wat ik minde,
de toekomst werd een afgrond zwart,
en voor geen droef’nis kon ik vinden
een tot mijn zorg gebogen hart.

2 Gij toogt als Heiland door de landen,
als Mensenzoon, vol liefde groot,
en deed een machtig vuur ontbranden
in onzer harten donk’re nood.
Nu gaat voor ons de hemel open,
als ons vererfde vaderland,
en in geloof en liefd’ en hope,
gevoelen w’ ons aan God verwant.

3 O trekt dan uit door alle landen,
en brengt de dolenden tezaam,
reikt alle zwervers uwe handen,
verenigt ze tot zijne naam.
De aarde zal de hemel erven,
daar voor ‘t geloof het duister zwicht;
die met ons een geloof verwerven,
ook zij zijn kind’ren van het licht. verkondiging

Psalm 25: 7

7 Gods verborgen omgang vinden
Zielen, waar Zijn vrees in woont.
‘t Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden,
Naar Zijn vreeverbond, getoond.
d’ Ogen houdt mijn stil gemoed
Opwaarts, om op God te letten:
Hij, die trouw is, zal mijn voet,
Voeren uit der bozen netten.

Zegen