Uit Schriftgedeelte Daniël 6, hier 1-12 uit de SV getoond.
1 Darius, de Meder nu, ontving het koninkrijk, omtrent twee en zestig jaren oud zijnde. 2 En het dacht Darius goed, dat hij over het koninkrijk stelde honderd en twintig stadhouders, die over het ganse koninkrijk zijn zouden; 3 En over dezelve drie vorsten, van dewelke Daniël de eerste zou zijn, denwelken die stadhouders zelfs zouden rekenschap geven, opdat de koning geen schade leed. 4 Toen overtrof deze Daniël die vorsten en die stadhouders, daarom dat een voortreffelijke geest in hem was; en de koning dacht hem te stellen over het gehele koninkrijk. 5 Toen zochten de vorsten en de stadhouders gelegenheid te vinden, tegen Daniël vanwege het koninkrijk; maar zij konden geen gelegenheid noch misdaad vinden, dewijl hij getrouw was, en geen vergrijping noch misdaad in hem gevonden werd. 6 Toen zeiden die mannen: Wij zullen tegen dezen Daniël geen gelegenheid vinden, tenzij wij tegen hem iets vinden in de wet zijns Gods. 7 Zo kwamen deze vorsten en de stadhouders met hopen tot den koning, en zeiden aldus tot hem: O koning Darius, leef in eeuwigheid! 8 Al de vorsten des rijks, de overheden en stadhouders, de raadsheren en landvoogden hebben zich beraadslaagd een koninklijke ordonnantie te stellen, en een sterk gebod te maken, dat al wie in dertig dagen een verzoek zal doen van enigen god of mens, behalve van u, o koning! die zal in den kuil der leeuwen geworpen worden. 9 Nu, o koning! gij zult een gebod bevestigen, en een schrift tekenen, dat niet veranderd worde, naar de wet der Meden en der Perzen, die niet mag wederroepen worden. 10 Daarom tekende de koning Darius dat schrift en gebod. 11 Toen nu Daniël verstond, dat dit schrift getekend was, ging hij in zijn huis (hij nu had in zijn opperzaal open vensters tegen Jeruzalem aan), en hij knielde drie tijden ‘s daags op zijn knieën, en hij bad, en deed belijdenis voor zijn God, ganselijk gelijk hij voor dezen gedaan had. 12 Toen kwamen die mannen met hopen, en zij vonden Daniël biddende en smekende voor zijn God.
tekst het elfde vers:
11 Toen nu Daniël verstond, dat dit schrift getekend was, ging hij in zijn huis (hij nu had in zijn opperzaal open vensters tegen Jeruzalem aan), en hij knielde drie tijden ‘s daags op zijn knieën, en hij bad, en deed belijdenis voor zijn God, ganselijk gelijk hij voor dezen gedaan had.
De opname betreft enkel de preek die helaas abrupt stopt.