FG Efeziërs 6: 12-13 | Wapenrusting, tijd, geest, etc..| 16-06-1974

Psalm 130: 2 Zo Gij in ‘t recht wilt treden, O Heer’, en gadeslaan Onz’ ongerechtigheden; Ach, wie zou dan bestaan? Maar neen, daar is vergeving Altijd bij U geweest; Dies wordt Gij, Heer’, met beving, Recht kinderlijk gevreesd.

Schriftlezing Efeziërs 6: 10-18

10 Voorts, mijn broeders, wordt krachtig in den Heere, en in de sterkte Zijner macht. 11 Doet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels. 12 Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. 13 Daarom neemt aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt wederstaan in den bozen dag, en alles verricht hebbende, staande blijven. 14 Staat dan, uw lenden omgord hebbende met de waarheid, en aangedaan hebbende het borstwapen der gerechtigheid; 15 En de voeten geschoeid hebbende met bereidheid van het Evangelie des vredes; 16 Bovenal aangenomen hebbende het schild des geloofs, met hetwelk gij al de vurige pijlen des bozen zult kunnen uitblussen. 17 En neemt den helm der zaligheid, en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord. 18 Met alle bidding en smeking, biddende te allen tijd in den Geest, en tot hetzelve wakende met alle gedurigheid en smeking voor al de heiligen;

Gebed

Gezang 223

1 Als ik Hem maar kenne, Hem de mijne weet, als mijn hart zich Hem gewenne, nimmermeer zijn trouw vergeet, vrees ik niet voor lijden, voel slechts deemoed, liefde en verblijden.

2 Alles laat ik varen, waar Hij mij behoort. Als een pelgrim door gevaren trek ik met mijn Heiland voort. Nu gaan al mijn wensen boven ‘t licht en bont gewoel der mensen.

3 Waar ik Hem mag leven is mijn vaderland. Elke gave, mij gegeven, valt als erfdeel in mijn hand. Broeders, lang verloren, vind ik in zijn jongeren herboren

Preek met de tekst Efeziërs 6: 12-13

Dankgebed

Psalm 105: 24 Die gunst heeft God Zijn volk bewezen, Opdat het altoos Hem zou vrezen, Zijn wet betrachten, en voortaan Volstandig op Zijn wegen gaan. Men roem’ dan d’ Oppermajesteit Om zoveel gunst, in eeuwigheid.

Zegen