FG Genesis 2: 7 | De Adem des levens | 00-11-1982

Schriftlezing:Rotterdam, Grote of Sint Laurenskerk

Genesis 2: 1-9

1 Alzo zijn volbracht de hemel en de aarde, en al hun heir. 2 Als nu God op den zevenden dag volbracht had Zijn werk, dat Hij gemaakt had, heeft Hij gerust op den zevenden dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. 3 En God heeft den zevenden dag gezegend, en dien geheiligd; omdat Hij op denzelven gerust heeft van al Zijn werk, hetwelk God geschapen had, om te volmaken. 4 Dit zijn de geboorten des hemels en der aarde, als zij geschapen werden; ten dage als de HEERE God de aarde en den hemel maakte. 5 En allen struik des velds, eer hij in de aarde was, en al het kruid des velds, eer het uitsproot; want de HEERE God had niet doen regenen op de aarde, en er was geen mens geweest, om den aardbodem te bouwen. 6 Maar een damp was opgegaan uit de aarde, en bevochtigde den gansen aardbodem. 7 En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel. 8 Ook had de HEERE God een hof geplant in Eden, tegen het oosten, en Hij stelde aldaar den mens, dien Hij geformeerd had. 9 En de HEERE God had alle geboomte uit het aardrijk doen spruiten, begeerlijk voor het gezicht, en goed tot spijze; en den boom des levens in het midden van den hof, en de boom der kennis des goeds en des kwaads.

Zingen voor de Verkondiging Gezang 223

1 Als ik Hem maar kenne, Hem de mijne weet, als mijn hart zich Hem gewenne, nimmermeer zijn trouw vergeet, vrees ik niet voor lijden, voel slechts deemoed, liefde en verblijden.

2 Alles laat ik varen, waar Hij mij behoort. Als een pelgrim door gevaren trek ik met mijn Heiland voort. Nu gaan al mijn wensen boven ‘t licht en bont gewoel der mensen

3 Waar ik Hem mag leven is mijn vaderland. Elke gave, mij gegeven, valt als erfdeel in mijn hand. Broeders, lang erloren, vind ik in zijn jongeren herboren

Na het dankgebed klinkt nog Psalm 25: 7

7 Gods verborgen omgang vinden Zielen, waar Zijn vrees in woont. ‘t Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden, Naar Zijn vreeverbond, getoond. d’ Ogen houdt mijn stil gemoed Opwaarts, om op God te letten: Hij, die trouw is, zal mijn voet, Voeren uit der bozen netten