FG Genesis 4: 1 | Geboorte 1e kind op aarde | 14-12-1980

Schriftlezing:FG Genesis 4: 1 | Geboorte 1e kind op aarde | 14-12-1980

Genesis 3: 14 Toen zeide de HEERE God tot die slang: Dewijl gij dit gedaan hebt, zo zijt gij vervloekt boven al het vee, en boven al het gedierte des velds! Op uw buik zult gij gaan, en stof zult gij eten, al de dagen uws levens. 15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad; datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen

Genesis 4: 1 En Adam bekende Heva, zijn huisvrouw, en zij werd zwanger, en baarde Kaïn, en zeide: Ik heb een man van den HEERE verkregen! 2 En zij voer voort te baren zijn broeder Habel; en Habel werd een schaapherder, en Kaïn werd een landbouwer. schilderij van Bertram van Minden: Kaïn en Abel brengen offers 3 En het geschiedde ten einde van enige dagen, dat Kaïn van de vrucht des lands den HEERE offer bracht. 4 En Habel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen, en van hun vet. En de HEERE zag Habel en zijn offer aan; 5 Maar Kaïn en zijn offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kaïn zeer, en zijn aangezicht verviel. 6 En de HEERE zeide tot Kaïn: Waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen? 7 Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen. 8 En Kaïn sprak met zijn broeder Habel; en het geschiedde, als zij in het veld waren, dat Kaïn tegen zijn broeder Habel opstond, en sloeg hem dood. 9 En de HEERE zeide tot Kaïn: Waar is Habel, uw broeder? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder? 10 En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem. 11 En nu zijt gij vervloekt van den aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan, om uws broeders bloed van uw hand te ontvangen. 12 Als gij den aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven; gij zult zwervende en dolende zijn op aarde. 13 En Kaïn zeide tot den HEERE: Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde. 14 Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan. 15 Doch de HEERE zeide tot hem: Daarom, al wie Kaïn doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden! En de HEERE stelde een teken aan Kaïn; opdat hem niet versloeg al wie hem vond. 16 En Kaïn ging uit van het aangezicht des HEEREN; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden.

Psalm 89: 1 en 2

1 ‘k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheen;
Uw waarheid t’ allen tijd, vermelden door mijn reen.
Ik weet, hoe ‘t vast gebouw van Uwe gunstbewijzen
Naar Uw gemaakt bestek, in eeuwigheid zal rijzen;
Zo min de hemel ooit uit zijnen stand zal wijken,
Zo min zal Uwe trouw ooit wanklen of bezwijken.

2
“Ik heb”, dit was Uw taal, “een vast verbond gemaakt
Met Mijnen gunsteling, dien steeds Mijn oog bewaakt.
Ik heb aan Mijnen knecht, aan Mijnen uitverkoren’,
Aan David in Mijn gunst, met enen eed gezworen:
Ik zal van kind tot kind, tot aan het eind der dagen,
Uw zaad bevestigen, en uwen rijkstroon schragen.”

Wet des ‘s Heeren

Psalm 86: 6
Leer mij naar Uw wil te handlen,
‘k Zal dan in Uw waarheid wandlen;
Neig mijn hart, en voeg het saam,
Tot de vrees van Uwen Naam.
Heer‘, mijn God, ik zal U loven,
Heffen ‘t ganse hart naar boven;
‘k Zal Uw Naam en majesteit
Eren tot in eeuwigheid

Schriftlezing

Gebed

Gezang 8 in zijn geheel

Nu daagt het in het oosten,
het licht schijnt overal:
Hij komt de volken troosten,
die eeuwig heersen zal.

De duisternis gaat wijken
van d’ eeuwenlange nacht.
Een nieuwe dag gaat prijken
met ongekende pracht.

Zij, die gebonden zaten
in schaduw van de dood,
naar ‘t scheen van God verlaten,
begroeten ‘t morgenrood.

De zonne, voor wier stralen
het nacht’lijk duister zwicht,
en die zal zegepralen,
is Christus,’t eeuwig licht!

Reeds daagt het in het oosten,
het licht schijnt overal:
Hij komt de volken troosten,
die eeuwig heersen zal.

Dankgebed “Onze Vader”