FG Johannes 13: 14-15 | Judas? | 30-10-1983

Votum en Groet

Zingen Psalm 41: (1) 5 en 6

1 Welzalig hij, die zich verstandig draagt Bij een ellendig mens. De Heer’ zal hem, wanneer hij treurt en klaagt, Bevrijden naar zijn wens; Behoeden en doen leven hier op aard’, In vree en zaligheid, Nooit van zijn God verlaten, maar bewaard Voor ‘s vijands boos beleid.

5 Zelfs hij, op wien ik heb vertrouwd, Mijn vree en disgenoot, Verhief zijn hiel, en sloeg mij fier en stout, Terwijl hij at mijn brood. Maar Gij, o Heer’, schiet tot mijn hulpe toe; Bewijs gena, en red, En richt mij op; dat ik vergelding doe, En d’ ontrouw palen zett’.

6 Ik ken Uw gunst, ik ken Uw trouw hieraan, Dat zich mijn vijand niet Beroemen zal, noch ik te gronde gaan; Wijl Gij mij bijstand biedt, Mij onderhoudt in mijn oprechtigheid, En, voor Uw aangezicht, Met teedre zorg en trouwe hulp geleidt Naar ‘t eeuwig zalig licht.

Voorlezing van de geboden

Zingen Psalm 51: 4

4 Ontzondig mij met hysop, en mijn ziel, Nu gans melaats, zal rein zijn en genezen. Was mij geheel, zo zal ik witter wezen, Dan sneeuw, die vers op ‘t aardrijk nederviel. Ai, geef mij weer gewenste zielevreugd; Laat uit Uw mond mij stof tot blijdschap horen; Zo wordt opnieuw ‘t verbrijzeld hart verheugd, En in mijn geest de ware rust herboren.

Schriftlezing:

Johannes 13: 1 En voor het feest van het pascha, Jezus wetende, dat Zijn ure gekomen was, dat Hij uit deze wereld zou overgaan tot den Vader, alzo Hij de Zijnen, die in de wereld waren, liefgehad had, zo heeft Hij hen liefgehad tot het einde. 2 En als het avondmaal gedaan was, toen nu de duivel in het hart van Judas, Simons zoon, Iskariot, gegeven had, dat hij Hem verraden zou, 3 Jezus, wetende, dat de Vader Hem alle dingen in de handen gegeven had, en dat Hij van God uitgegaan was, en tot God heenging, 4 Stond op van het avondmaal, en legde Zijn klederen af, en nemende een linnen doek, omgordde Zichzelven. schilderij van Duccio di Buoninsegna: Jezus wast de voeten van de apostelen (Maestà) » meer 5 Daarna goot Hij water in het bekken, en begon de voeten der discipelen te wassen, en af te drogen met den linnen doek, waarmede Hij omgord was. 6 Hij dan kwam tot Simon Petrus; en die zeide tot Hem: Heere, zult Gij mij de voeten wassen? 7 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Wat Ik doe, weet gij nu niet, maar gij zult het na dezen verstaan. 8 Petrus zeide tot Hem: Gij zult mijn voeten niet wassen in der eeuwigheid! Jezus antwoordde hem: Indien Ik u niet wasse, gij hebt geen deel met Mij. 9 Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, niet alleen mijn voeten, maar ook de handen en het hoofd. 10 Jezus zeide tot hem: Die gewassen is, heeft niet van node, dan de voeten te wassen, maar is geheel rein. En gijlieden zijt rein, doch niet allen. 11 Want Hij wist, wie Hem verraden zou; daarom zeide Hij: Gij zijt niet allen rein. 12 Als Hij dan hun voeten gewassen, en Zijn klederen genomen had, zat Hij wederom aan, en zeide tot hen: Verstaat gij, wat Ik ulieden gedaan heb? 13 Gij heet Mij Meester en Heere; en gij zegt wel, want Ik ben het. 14 Indien dan Ik, de Heere en de Meester, uw voeten gewassen heb, zo zijt gij ook schuldig, elkanders voeten te wassen. 15 Want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat, gelijkerwijs Ik u gedaan heb, gijlieden ook doet. 16 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer, noch een gezant meerder, dan die hem gezonden heeft. 17 Indien gij deze dingen weet, zalig zijt gij, zo gij dezelve doet. 18 Ik zeg niet van u allen: Ik weet, welke Ik uitverkoren heb; maar dit geschiedt, opdat de Schrift vervuld worde: Die met Mij het brood eet, heeft tegen Mij zijn verzenen opgeheven. 19 Van nu zeg Ik het ulieden, eer het geschied is, opdat, wanneer het geschied zal zijn, gij geloven moogt, dat Ik het ben. 20 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo Ik iemand zende, wie dien ontvangt, die ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, die ontvangt Hem, Die Mij gezonden heeft.

Gebed

Zingen: Gezang 43 

1 Is dat, is dat mijn Koning, dat aller vaad’ren wens, is dat, is dat zijn kroning? Zie, zie, aanschouw de mens! Moet Hij dat spotkleed dragen, dat riet, die doornenkroon, lijdt Hij die spot, die slagen, Hij, God, uw eigen Zoon?

2 Ja, ik kost Hem die slagen, die smarten en die hoon; ik doe dat kleed Hem dragen, dat riet, die doornenkroon; ik sloeg Hem al die wonden, voor mij moet Hij daar staan; ik deed door mijne zonden, Hem al die jamm’ren aan.

3 O Jezus, man van smarten, Gij aller vaad’ren wens, herinner aller harten ‘t aandoenlijk: “Zie den mens!” Laat mij toch nooit vergeten die kroon, dat kleed, dat riet! Dit trooste mijn geweten: ‘t is al voor mij geschied!

Preek tekst Johannes 13: 14 en 15

Dankgebed “Onze Vader”

Zingen Psalm 72: 10 

10 Dan zal na zoveel gunstbewijzen, ‘t Gezegend heidendom, ‘t Geluk van dezen Koning prijzen, Die Davids troon beklom. Geloofd zij God, dat eeuwig Wezen, Bekleed met mogendheen; De Heer’, in Israel geprezen, Doet wondren, Hij alleen.

Zegen