FG Johannes 19: 34-35 | Opdat gij gelooft | 25-04-1982

Votum en Groet

Psalm 81: 1 en 2Joh1934 35

1 Zingt nu blij te moe ‘t Machtig Opperwezen Enen lofzang toe; Om ons heilgenot Worde Jakobs God, Met gejuich geprezen.

2 Zingt een psalm en geeft Trommels aan de reien; Wat in Isrel leeft, Roep’ Zijn grootheid uit. Harp en zachte luit Moet Zijn roem verbreien.

Psalm 86: 6 is na voorlezing van de geboden gezongen

6 Leer mij naar Uw wil te handlen, ‘k Zal dan in Uw waarheid wandlen; Neig mijn hart, en voeg het saam, Tot de vrees van Uwen Naam. Heer’, mijn God, ik zal U loven, Heffen ‘t ganse hart naar boven; ‘k Zal Uw Naam en majesteit Eren tot in eeuwigheid

Schriftlezing:

Johannes 19: 31 De Joden dan, opdat de lichamen niet aan het kruis zouden blijven op den sabbat, dewijl het de voorbereiding was (want die dag des sabbats was groot), baden Pilatus, dat hun benen zouden gebroken, en zij weggenomen worden. 32 De krijgsknechten dan kwamen, en braken wel de benen des eersten, en des anderen, die met Hem gekruist was; 33 Maar komende tot Jezus, als zij zagen, dat Hij nu gestorven was, zo braken zij Zijn benen niet. 34 Maar een der krijgsknechten doorstak Zijn zijde met een speer, en terstond kwam er bloed en water uit. 35 En die het gezien heeft, die heeft het getuigd, en zijn getuigenis is waarachtig; en hij weet, dat hij zegt, hetgeen waar is, opdat ook gij geloven moogt. 36 Want deze dingen zijn geschied, opdat de Schrift vervuld worde: Geen been van Hem zal verbroken worden. 37 En wederom zegt een andere Schrift: Zij zullen zien, in Welken zij gestoken hebben.

Voor de preek is gezongen Gezang 224, in de opname is alleen vers 2 te horen…..

1 Wat ware zonder U het leven, waar voerden, Heer, mijn paden heen? ‘k Bleef dan door bange vrees gedreven in wijde wereld gans alleen. ‘t Was al onzeker, wat ik minde, de toekomst werd een afgrond zwart, en voor geen droef’nis kon ik vinden een tot mijn zorg gebogen hart.

2 Gij toogt als Heiland door de landen, als Mensenzoon, vol liefde groot, en deed een machtig vuur ontbranden in onzer harten donk’re nood. Nu gaat voor ons de hemel open, als ons vererfde vaderland, en in geloof en liefd’ en hope, gevoelen w’ ons aan God verwant.

3 O trekt dan uit door alle landen, en brengt de dolenden tezaam, reikt alle zwervers uwe handen, verenigt ze tot zijne naam. De aarde zal de hemel erven, daar voor ‘t geloof het duister zwicht; die met ons een geloof verwerven, ook zij zijn kind’ren van het licht.

Tot slot is gezongen Psalm 33: 11 

11 Laat ons alom Zijn lof ontvouwen: In Hem verblijdt zich ons gemoed, Omdat wij op Zijn Naam vertrouwen, Dien Naam, zo heilig, groot en goed. Goedertieren Vader, Milde zegenader, Stel Uw vriendlijk hart, Op Wiens gunst wij hopen, Eeuwig voor ons open; Weer steeds alle smart.