FG Johannes 20: 17 | Maria raak mij niet aan | 20-04-1981

 Votum en GroetJoh 2017

Zingen Psalm 100: 1, 3 en 4

1 Juich aarde, juich alom den Heer’, Dient God met blijdschap, geeft Hem eer; Komt, nadert voor Zijn aangezicht; Zingt Hem een vrolijk lofgedicht.
3 Gaat tot Zijn poorten in met lof, Met lofzang in Zijn heilig hof; Looft Hem aldaar met hart en stem; Prijst Zijnen Naam, verheerlijkt Hem.
4 Want goedertieren is de Heer’; Zijn goedheid eindigt nimmermeer; Zijn trouw en waarheid houdt haar kracht Tot in het laatste nageslacht.

Na de geloofsbelijdenis Psalm 75: 1

1 U alleen, U loven wij; Ja wij loven U, o Heer’, Want Uw Naam, zo rijk van eer, Is tot onze vreugd nabij. Dies vertelt men in ons land, Al de wondren Uwer hand.

Schriftlezing Johannes 20: 11-18

11 En Maria stond buiten bij het graf, wenende. Als zij dan weende, bukte zij in het graf; 12 En zag twee engelen in witte klederen zitten, een aan het hoofd, en een aan de voeten, waar het lichaam van Jezus gelegen had. 13 En die zeiden tot haar: Vrouw! wat weent gij? Zij zeide tot hen: Omdat zij mijn Heere weggenomen hebben, en ik weet niet, waar zij Hem gelegd hebben. schilderij van Ferdinand Bol: De opgestane Heer verschijnt aan Maria Magdalena (tekening) » meer 14 En als zij dit gezegd had, keerde zij zich achterwaarts, en zag Jezus staan, en zij wist niet, dat het Jezus was. 15 Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat weent gij? Wien zoekt gij? Zij, menende, dat het de hovenier was, zeide tot Hem: Heere, zo gij Hem weg gedragen hebt, zeg mij, waar gij Hem gelegd hebt, en ik zal Hem wegnemen. 16 Jezus zeide tot haar: Maria! Zij, zich omkerende, zeide tot Hem: Rabbouni, hetwelk is gezegd, Meester. schilderij van Titiaan: Noli me tangere » meer 17 Jezus zeide tot haar: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader; maar ga heen tot Mijn broeders, en zeg hun: Ik vare op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot Mijn God en uw God. 18 Maria Magdalena ging en boodschapte den discipelen, dat zij den Heere gezien had, en dat Hij haar dit gezegd had.

Voor de preek wordt gezongen Gezang 64

1 Ik zeg het allen, dat Hij leeft, dat Hij verrezen is, dat Hij te midden van ons leeft en eeuwig bij ons is.
2 Verzonken in de diepe zee is ‘t vrezen voor de dood, en elk kan schouwen boven ‘t wee der toekomst morgenrood.
3 Hij leeft en zal nabij ons zijn, waar alles ons verlaat, en zo zal deze dag ons zijn een hemel-dageraad.

Na het Dankgebed is nog gezongen Psalm 33: 11 

11 Laat ons alom Zijn lof ontvouwen: In Hem verblijdt zich ons gemoed, Omdat wij op Zijn Naam vertrouwen, Dien Naam, zo heilig, groot en goed.
Goedertieren Vader, Milde zegenader, Stel Uw vriendlijk hart, Op Wiens gunst wij hopen, Eeuwig voor ons open; Weer steeds alle smart.