FG Johannes 20: 30-31 | Tekenen opdat gij gelooft | 15-05-1977

Schriftlezing:Joh 2030 34

Johannes 20: 24 En Thomas, een van de twaalven, gezegd Didymus, was met hen niet, toen Jezus daar kwam. 25 De andere discipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben den Heere gezien. Doch hij zeide tot hen: Indien ik in Zijn handen niet zie het teken der nagelen, en mijn vinger steke in het teken der nagelen, en steke mijn hand in Zijn zijde, ik zal geenszins geloven. 26 En na acht dagen waren Zijn discipelen wederom binnen, en Thomas met hen; en Jezus kwam, als de deuren gesloten waren, en stond in het midden, en zeide: Vrede zij ulieden! schilderij van Caravaggio: De ongelovige Thomas » meer 27 Daarna zeide Hij tot Thomas: Breng uw vinger hier, en zie Mijn handen, en breng uw hand, en steek ze in Mijn zijde; en zijt niet ongelovig, maar gelovig. 28 En Thomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Heere en mijn God! 29 Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd; zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben, en nochtans zullen geloofd hebben. 30 Jezus dan heeft nog wel vele andere tekenen in de tegenwoordigheid Zijner discipelen gedaan, die niet zijn geschreven in dit boek; 31 Maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zone Gods; en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn Naam.

Gezang 54 wordt voor de preek gezongen

1 De dageraad met rode glans verlicht de hoge hemeltrans. De wereld zingt een vreugdezang, de hel beweent haar ondergang.

2 Want Christus, d’ allersterkste held, heeft nu de macht des doods geveld, de hel verwonnen voor altijd, d’ onzaal’gen van hun boei bevrijd.

3 Die men door steen besloten dacht, bewaakt door der soldaten wacht, verrijst in glorie, machtig, groot, als overwinnaar uit de dood.

4 Nu wijkt de klacht, ‘t verdriet zo fel, nu vluchten vrees en angst der hel. Een stralend’ engel kondigt aan: “De Heer is waarlijk opgestaan!”

Psalm 25: 4 klinkt aan het einde van de dienst

4 ‘s Heeren goedheid kent geen palen. God is recht, dus zal Hij door Onderwijzing hen, die dwalen, Brengen in het rechte spoor. Hij zal leiden ‘t zacht gemoed In het effen recht des Heeren. Wie Hem needrig valt te voet, Zal van Hem zijn wegen leren.