FG Johannes 20: 8-9 | Het graf is leeg | 10-04-1977

Deze opname moest van veel ruis worden ontdaan, dat geeft een niet getrouw geluid van de stem… 

Schriftlezing:Joh 208 9

Johannes 20: 1 En op den eersten dag der week ging Maria Magdalena vroeg, als het nog duister was, naar het graf; en zag den steen van het graf weggenomen. 2 Zij liep dan, en kwam tot Simon Petrus en tot den anderen discipel, welken Jezus liefhad, en zeide tot hen: Zij hebben den Heere weggenomen uit het graf, en wij weten niet, waar zij Hem gelegd hebben. schilderij van Eugène Burnand: Petrus en Johannes spoeden zich naar het graf 3 Petrus dan ging uit, en de andere discipel, en zij kwamen tot het graf. 4 En deze twee liepen tegelijk; en de andere discipel liep vooruit, sneller dan Petrus, en kwam eerst tot het graf. 5 En als hij nederbukte, zag hij de doeken liggen; nochtans ging hij er niet in. 6 Simon Petrus dan kwam en volgde hem, en ging in het graf, en zag de doeken liggen. 7 En den zweetdoek, die op Zijn hoofd geweest was, zag hij niet bij de doeken liggen, maar in het bijzonder in een andere plaats samengerold. 8 Toen ging dan ook de andere discipel er in, die eerst tot het graf gekomen was, en zag het, en geloofde. 9 Want zij wisten nog de Schrift niet, dat Hij van de doden moest opstaan. 10 De discipelen dan gingen wederom naar huis.

Voor de preek is gezongen Gezang 53 

1 Wees gegroet, gij eersteling der dagen, morgen der verrijzenis, bij wiens licht de macht der hel verslagen en de dood vernietigd is! Here Jezus, trooster aller smarten, zon der wereld, schijn in onze harten, deel ons zelf de voorsmaak mee van der zaal’gen sabbatsvree!

2 Op uw woord, o Leven van ons leven, werpen wij het doodskleed af! Door de kracht uws Geestes uitgedreven, treden w’ uit ons zondengraf. Leer ons daag’lijks, leer ons duizendwerven, in uw kruisdood meegekruisigd sterven, en herboren – opgestaan, achter U ten hemel gaan!

3 In uw hoede zijn wij wel geborgen, en schoon eerlang ‘t oog ons breek’, open gaat het op de grote morgen na deez’ aardse lijdensweek. Welk een dag der ruste zal dat wezen, als w’ onsterf’lijk, uit de dood verrezen, knielen voor uw dankaltaar! Amen, Jezus, maak het waar!

Psalm 27: 7 wordt gezongen

7 Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou, Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed, gebleven? Ik was vergaan in al mijn smart en rouw. Wacht op den Heer’, godvruchte schaar, houd moed! Hij is getrouw, de bron van alle goed. Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer. Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den Heer’.