FG Johannes 8: 11b | en Jezus zeide: ook Ik veroordeel u niet | 01-02-1987

In de Broederkerk te Kampen

Schriftlezing:Broederkerk Kampen

Johannes 8: 1-11 hier in de Staten Vertaling geplaatst

1 Maar Jezus ging naar den Olijfberg. 2 En des morgens vroeg kwam Hij wederom in den tempel, en al het volk kwam tot Hem; en nedergezeten zijnde, leerde Hij hen. 3 En de Schriftgeleerden en de Farizeën brachten tot Hem een vrouw, in overspel gegrepen. 4 En haar gesteld hebbende in het midden, zeiden zij tot Hem: Meester, deze vrouw is op de daad zelve gegrepen, overspel begaande. 5 En Mozes heeft ons in de wet geboden, dat dezulken gestenigd zullen worden; Gij dan, wat zegt Gij? 6 En dit zeiden zij, Hem verzoekende, opdat zij iets hadden, om Hem te beschuldigen. Maar Jezus, nederbukkende, schreef met den vinger in de aarde. 7 En als zij Hem bleven vragen, richtte Hij Zich op, en zeide tot hen: Die van ulieden zonder zonde is, werpe eerst den steen op haar. 8 En wederom nederbukkende, schreef Hij in de aarde. schilderij van Pieter Aertsen: Jezus en de overspelige vrouw 9 Maar zij, dit horende, en van hun geweten overtuigd zijnde, gingen uit, de een na den andere, beginnende van de oudsten tot de laatsten; en Jezus werd alleen gelaten; en de vrouw in het midden staande. 10 En Jezus, Zich oprichtende, en niemand ziende dan de vrouw, zeide tot haar: Vrouw, waar zijn deze uw beschuldigers? Heeft u niemand veroordeeld? 11 En zij zeide: Niemand, Heere! En Jezus zeide tot haar: Zo veroordeel Ik u ook niet; ga heen, en zondig niet meer.

Voor aanvang van de verkondiging is Gezang 224 gezongen

1 Wat ware zonder U het leven, waar voerden, Heer, mijn paden heen? ‘k Bleef dan door bange vrees gedreven in wijde wereld gans alleen. ‘t Was al onzeker, wat ik minde, de toekomst werd een afgrond zwart, en voor geen droef’nis kon ik vinden een tot mijn zorg gebogen hart.

2 Gij toogt als Heiland door de landen, als Mensenzoon, vol liefde groot, en deed een machtig vuur ontbranden in onzer harten donk’re nood. Nu gaat voor ons de hemel open, als ons vererfde vaderland, en in geloof en liefd’ en hope, gevoelen w’ ons aan God verwant.

3 O trekt dan uit door alle landen, en brengt de dolenden tezaam, reikt alle zwervers uwe handen, verenigt ze tot zijne naam. De aarde zal de hemel erven, daar voor ‘t geloof het duister zwicht; die met ons een geloof verwerven, ook zij zijn kind’ren van het licht.

Na de bede van het Onze Vader klinkt Psalm 33: 11

11 Laat ons alom Zijn lof ontvouwen: In Hem verblijdt zich ons gemoed, Omdat wij op Zijn Naam vertrouwen, Dien Naam, zo heilig, groot en goed. Goedertieren Vader, Milde zegenader, Stel Uw vriendlijk hart, Op Wiens gunst wij hopen, Eeuwig voor ons open; Weer steeds alle smart.