FG Johannes 8: 11b | Overspelige vrouw | 20-11-1978

Schriftlezing:Joh 811

Johannes 8: 1 Maar Jezus ging naar den Olijfberg. 2 En des morgens vroeg kwam Hij wederom in den tempel, en al het volk kwam tot Hem; en nedergezeten zijnde, leerde Hij hen. schilderij van Vassilli Polenov: Jezus en de zondares » meer 3 En de Schriftgeleerden en de Farizeën brachten tot Hem een vrouw, in overspel gegrepen. 4 En haar gesteld hebbende in het midden, zeiden zij tot Hem: Meester, deze vrouw is op de daad zelve gegrepen, overspel begaande. 5 En Mozes heeft ons in de wet geboden, dat dezulken gestenigd zullen worden; Gij dan, wat zegt Gij? 6 En dit zeiden zij, Hem verzoekende, opdat zij iets hadden, om Hem te beschuldigen. Maar Jezus, nederbukkende, schreef met den vinger in de aarde. schilderij van Lucas Cranach de Oude: Jezus en de overspelige vrouw » meer 7 En als zij Hem bleven vragen, richtte Hij Zich op, en zeide tot hen: Die van ulieden zonder zonde is, werpe eerst den steen op haar. 8 En wederom nederbukkende, schreef Hij in de aarde. schilderij van Pieter Aertsen: Jezus en de overspelige vrouw 9 Maar zij, dit horende, en van hun geweten overtuigd zijnde, gingen uit, de een na den andere, beginnende van de oudsten tot de laatsten; en Jezus werd alleen gelaten; en de vrouw in het midden staande. 10 En Jezus, Zich oprichtende, en niemand ziende dan de vrouw, zeide tot haar: Vrouw, waar zijn deze uw beschuldigers? Heeft u niemand veroordeeld? 11 En zij zeide: Niemand, Heere! En Jezus zeide tot haar: Zo veroordeel Ik u ook niet; ga heen, en zondig niet meer.

Na het gebed klinkt voor de preek Gezang 131

1 Wegen Gods, hoe duister zijt gij, maar w’ omvleug’len ons het hoofd voor ‘t verblindend licht der toekomst, die ‘t verdrukte hart gelooft! Blijve ‘t middel ons verholen, God maakt ons zijn doel gewis door d’ onfeilb’re profetieën van zijn vast getuigenis.

2 Aan de eindpaal van de tijden ziet ons oog de geest van ‘t kwaad. moe geworsteld en ontwapend, tot geen afval meer in staat. Als de Here God in allen, en in allen alles is, zal het licht zijn, eeuwig licht zijn, licht uit licht en duisternis.

 Aan het einde van de dienst na het Dankgebed klinkt Psalm 119: 87 Kom mij te hulp; mijn ziel, die U verbeidt, Heeft Uw bevel met lust en liefd’ ontvangen; Ik haak, o Heer’, naar ‘t heil, mij toegezeid; Bestier in gunst naar Uwe wet mijn gangen; Al mijn vermaak stel ik, met rijp beleid, In Uw gebod; dat is mijn hoogst verlangen.