Schriftlezing:
Jozua 5: 13 Voorts geschiedde het, als Jozua bij Jericho was, dat hij zijn ogen ophief, en zag toe, en ziet, er stond een Man tegenover hem, Die een uitgetogen zwaard in Zijn hand had. En Jozua ging tot Hem, en zeide tot Hem: Zijt Gij van ons, of van onze vijanden? 14 En Hij zeide: Neen, maar Ik ben de Vorst van het heir des HEEREN: Ik ben nu gekomen! Toen viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en aanbad, en zeide tot Hem: Wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht? 15 Toen zeide de Vorst van het heir des HEEREN tot Jozua: Trek uw schoenen af van uw voeten; want de plaats, waarop gij staat, is heilig. En Jozua deed alzo.
Voor de preek wordt gezongen Gezang 194
1 Wie maar de goede God laat zorgen en op Hem hoopt in ‘t bangst gevaar, is bij Hem veilig en geborgen, die redt Hij godd’lijk, wonderbaar: wie op de hoge God vertrouwt, heeft zeker op geen zand gebouwd.
2 Wat baat ons ‘t twijfelmoedig vrezen, ‘t kleinmoedig zuchten, wee en ach? Vergeefs zou al ons kermen wezen, al klaagden w’ ook de ganse dag. De last des jammers, die men draagt, drukt maar te meer, hoe meer men klaagt.
3 Men blijv’ eerbiedig God verbeiden, en zwijg’ de Heer ootmoedig stil; Hij zal ons naar zijn raad geleiden, ‘t is goed en heilig, wat Hij wil. Vaak ligt in ‘t geen ons treuren doet voor ons de kiem van ‘t hoogste goed.
4 Treed vrolijk voort op ‘s Heren wegen en neem uw plicht getrouw in acht; ‘t wordt eind’lijk alles u ten zegen, wanneer gij biddend daarop wacht. Wie steeds gelovig op Hem ziet, begeeft, verlaat Hij eeuwig niet.
Slotzang Psalm 138: 1 ‘k Zal met mijn ganse hart Uw eer Vermelden, Heer’, U dank bewijzen. ‘k Zal U in ‘t midden van de goon, Op hogen toon, Met psalmen prijzen; Ik zal mij buigen, op Uw eis, Naar Uw paleis, Het hof der hoven, En, om Uw gunst en waarheid saam, Uw groten Naam Eerbiedig loven.