FG Lukas 9: 25 | oude, nieuwe mens | 03-02-1980

Schriftlezing:Lukas 925

Lukas: 18 En het geschiedde, als Hij alleen was biddende, dat de discipelen met Hem waren, en Hij vraagde hen, zeggende: Wie zeggen de scharen, dat Ik ben? 19 En zij, antwoordende, zeiden: Johannes de Doper; en anderen: Elias; en anderen: Dat enig profeet van de ouden opgestaan is. 20 En Hij zeide tot hen: Maar gijlieden, wie zegt gij, dat Ik ben? En Petrus, antwoordende, zeide: De Christus Gods. 21 En Hij gebood hun scherpelijk en beval, dat zij dit niemand zeggen zouden; 22 Zeggende: De Zoon des mensen moet veel lijden, en verworpen worden van de ouderlingen, en overpriesters, en Schriftgeleerden, en gedood en ten derden dage opgewekt worden. 23 En Hij zeide tot allen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis dagelijks op, en volge Mij. 24 Want zo wie zijn leven behouden wil, die zal het verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal, om Mijnentwil, die zal het behouden. 25 Want wat baat het een mens, die de gehele wereld zou winnen, en zichzelven verliezen, of schade zijns zelfs lijden?

De Cantorij zingt Gezang 133

1 Wie is het, die zo hooggezeten, zo diep in ‘t grondeloze licht, van tijd noch eeuwigheid gemeten, bestaan kan zonder tegenwicht? Wie is het enig middelpunt en d’ oorsprong van zo vele goeden, de ziel van alles, wat gij kunt bevroen of nimmermeer bevroeden?

2 Dat ‘s God! Oneindig, eeuwig wezen van alle ding dat wezen heeft, vergeef het ons, als tong en teken en als verbeelding ons begeeft, want ieder draagt zijn eigen naam behalve Gij. Wie kan U noemen? Onz’ uitspraak, zwak en ombekwaam, kan zonder schennis U niet roemen.

3 Uzelf bekend en niemand nader zijt Gij alleen dan die Gij zijt: der eeuwigheden glans en ader, der glanzen glans in eeuwigheid. Het zien van U zou perk en peil van ons vermogen overschrijden; laat ons voor ‘t ondoorgrond’lijk heil met d’ eng’len U de lofzang wijden.

4 Heilig, heilig, nog eens heilig, driemaal heilig: eer zij God. Buiten God is ‘t nergens veilig. Heilig is het groot gebod. Zijn geheimenis zij bondig. Men aanbidde zijn bevel. Dat men ‘t overal verkondig’! Al wat God behaagt, is wel.

Psalm 98: 2 wordt aan het einde van de dienst gezongen

2 Hij heeft gedacht aan Zijn genade, Zijn trouw aan Isrel nooit gekrenkt. Dit slaan al ‘s aardrijks einden gade, Nu onze God Zijn heil om schenkt. Juich dan den Heer’ met blijde galmen, Gij ganse wereld, juich van vreugd. Zing vrolijk in verheven psalmen Het heil, dat d’ aard’ in ‘t rond verheugt.