FG Markus 14: 36 | Gebed in Gethsemané | 00-02-1993

SchriftlezingGrote of Sint Laurenskerk Rotterdam

Markus 14: 32- 42

32 En zij kwamen in een plaats, welker naam was Gethsemane, en Hij zeide tot Zijn discipelen: Zit hier neder, totdat Ik gebeden zal hebben. 33 En Hij nam met Zich Petrus, en Jakobus, en Johannes, en begon verbaasd en zeer beangst te worden; 34 En zeide tot hen: Mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier, en waakt. 35 En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op de aarde, en bad, zo het mogelijk ware, dat die ure van Hem voorbijginge. 36 En Hij zeide: Abba, Vader! alle dingen zijn U mogelijk; neem dezen drinkbeker van Mij weg, doch niet wat Ik wil, maar wat Gij wilt. 37 En Hij kwam, en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Simon! slaapt gij? Kunt gij niet een uur waken? 38 Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak. 39 En wederom heengegaan zijnde, bad Hij, sprekende dezelfde woorden. 40 En wedergekeerd zijnde, vond Hij hen wederom slapende, want hun ogen waren bezwaard; en zij wisten niet, wat zij Hem antwoorden zouden. 41 En Hij kwam ten derden male, en zeide tot hen: Slaapt nu voort, en rust; het is genoeg, de ure is gekomen; ziet, de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren. 42 Staat op, laat ons gaan; ziet, die Mij verraadt, is nabij

Gezang 43 is gezongen voor de verkondiging

1 Is dat, is dat mijn Koning, dat aller vaad’ren wens, is dat, is dat zijn kroning? Zie, zie, aanschouw de mens!
Moet Hij dat spotkleed dragen, dat riet, die doornenkroon, lijdt Hij die spot, die slagen, Hij, God, uw eigen Zoon?

2 Ja, ik kost Hem die slagen, die smarten en die hoon; ik doe dat kleed Hem dragen, dat riet, die doornenkroon;
ik sloeg Hem al die wonden, voor mij moet Hij daar staan; ik deed door mijne zonden, Hem al die jamm’ren aan.

3 O Jezus, man van smarten, Gij aller vaad’ren wens, herinner aller harten ‘t aandoenlijk: “Zie den mens!”
Laat mij toch nooit vergeten die kroon, dat kleed, dat riet! Dit trooste mijn geweten: ‘t is al voor mij geschied!

Na de verkondiging Psalm 68: 17

17 Hoe groot, hoe vrees’lijk zijt G’ alom, Uit Uw verheven heiligdom, Aanbidd’lijk Opperwezen!
‘t Is Isrels God, die krachten geeft, Van Wien het volk zijn sterkte heeft: Looft God; elk moet Hem vrezen.