FG Markus 4: 25 | Nemen en geven van de gave Gods | 19-08-1982

Psalm 121: 1 en 2

1 ‘k Sla d’ ogen naar ‘t gebergte heen, Vanwaar ik dag en nacht Des Hoogsten bijstand wacht. Mijn hulp is van den Heer’ alleen, Die hemel, zee en aarde, Eerst schiep, en sinds bewaarde.

2 Hij is al treft u ‘t felst verdriet, Uw Wachter, die uw voet Voor wankelen behoedt; Hij, Isrels Wachter, sluimert niet; Geen kwaad zal u genaken; De Heer’ zal u bewaken.

Na voorlezing van de geboden de ‘s Heren moet Psalm 86: 6 geklonken hebben

6 Leer mij naar Uw wil te handlen, ‘k Zal dan in Uw waarheid wandlen; Neig mijn hart, en voeg het saam, Tot de vrees van Uwen Naam. Heer’, mijn God, ik zal U loven, Heffen ‘t ganse hart naar boven; ‘k Zal Uw Naam en majesteit Eren tot in eeuwigheid.

Schriftlezing Markus 4: 21-25Markus 4 21 25 tekst 21 En Hij zeide tot hen: Komt ook de kaars, opdat zij onder de koornmaat of onder het bed gezet worde? Is het niet, opdat zij op den kandelaar gezet worde? 22 Want er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden; en er is niets geschied, om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar zou komen. 23 Zo iemand oren heeft om te horen, die hore. 24 En Hij zeide tot hen: Ziet, wat gij hoort. Met wat mate gij meet, zal u gemeten worden, en u, die hoort, zal meer toegelegd worden. 25 Want zo wie heeft, dien zal gegeven worden; en wie niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft.

Voor de preek klinkt Gezang 156

1 O God, die de gedachten der mensen ziet en leest, Gij weet, wat zij betrachten in ‘t midden van hun geest, waar zij zich toe begeven, het zij tot goed of kwaad in dit ellendig leven, dat als een wind vergaat.

2 Ik heb door slechte daden en gruw’len onbepaald in plaats van uw genade uw straf op mij gehaald. Och Heer, ik kan niet rusten, van eigen wil verwoed, want mijne kwade lusten, die drijven mij van ‘t goed.

3 Och, had ik willen horen uw inspraak, eer ik viel, zo zou ik nu uw toren niet dragen op mijn ziel; zo zou ik nu niet dulden de heimelijke smart van mijn beleden schulden, die drukken op mijn hart!

4 O Heer, ik ben verwonnen, ontzondig mijn gemoed, en drenk mij uit de bronnen van water en van bloed, die tot de hemel springen, tot voor uw Majesteit, opdat zij U bedwingen tot uw barmhartigheid.

5 Doe toch zo grote dingen aan mij, en geef Gij dan, dat daar uw eng’len zingen in eeuwigheden van uw goedheid en het wonder, dat niet kan zijn vol-eerd, dat is: dat Gij een zonder tot U, Heer, hebt bekeerd.

Zingen ten slotte Psalm 138: 1 ‘k Zal met mijn ganse hart Uw eer Vermelden, Heer’, U dank bewijzen. ‘k Zal U in ‘t midden van de goon, Op hogen toon, Met psalmen prijzen; Ik zal mij buigen, op Uw eis, Naar Uw paleis, Het hof der hoven, En, om Uw gunst en waarheid saam, Uw groten Naam Eerbiedig loven.