Schriftlezing
Markus 4: 33 En door vele zulke gelijkenissen sprak Hij tot hen het Woord, naardat zij het horen konden. 34 En zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet; maar Hij verklaarde alles Zijn discipelen in het bijzonder. 35 En op denzelfden dag, als het nu avond geworden was, zeide Hij tot hen: Laat ons overvaren aan de andere zijde. 36 En zij, de schare gelaten hebbende, namen Hem mede, gelijk Hij in het schip was; en er waren nog andere scheepjes met Hem. schilderij van Rembrandt Harmensz. van Rijn: Storm op het meer van Galilea » meer 37 En er werd een grote storm van wind, en de baren sloegen over in het schip, alzo dat het nu vol werd. 38 En Hij was in het achterschip, slapende op een oorkussen; en zij wekten Hem op, en zeiden tot Hem: Meester, bekommert het U niet, dat wij vergaan? 39 En Hij opgewekt zijnde, bestrafte den wind, en zeide tot de zee: Zwijg, wees stil! En de wind ging liggen, en er werd grote stilte. 40 En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij zo vreesachtig? Hebt gij geen geloof? 41 En zij vreesden met grote vreze, en zeiden tot elkander: Wie is toch Deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn
Voor de preek is mee te zingen Gezang 221
1 Schoonste Heer Jezus, Heer aller sferen, Zoon van God, Maria’s Zoon, U wil ‘k beminnen, U wil ik eren, Gij mijner ziele vreugd en kroon.
2 Schoon zijn de beemden, schoon zijn de bossen in de schone voorjaarstijd. Jezus is schoner, Jezus is reiner, die ons bedroefde hart verblijdt.
3 Schoon is de maanglans, schoner het zonlicht en de sterren altemaal. Jezus straalt schoner Jezus straalt reiner, dan ‘t eng’lenheir in ‘s hemels zaal.
4 Schoon zijn de bloemen, schoner de mensen in hun jonge levenstijd. Zij moeten sterven, eenmaal verderven, maar Jezus leeft in eeuwigheid.
5 Hemelse schoonheid, schoonheid der aarde vinden w’ in uw schoonheid weer; mij is geen waarde hoger op aarde, dan Gij alleen, mijn schoonste Heer!
Zingen ten slotte Psalm 89: 5
5 Gij temt de woeste zee, zij luistert naar Uw wil; Hoe hoog zij zich verheff’, Gij wenkt en zij is stil. Gans Rahab is door U verbrijzeld, gans verslagen; Uw vijand is verstrooid, Uw arm heeft roem gedragen. En aard’, en hemel, en wat leeft of ooit zal leven, Zijn d’ Uwe; ‘t gans heelal hebt Gij ‘t bestaan gegeven.