FG Markus 5: 32 | Wie heeft mij aangeraakt | 26-08-1982

Na Votum en Groet klinkt Psalm 40: 1 en 2Markus 5 24 34 tekst 32

1 ‘k Heb lang den Heer’ in mijnen druk verwacht, En Hij heeft zich tot mij geneigd. Ik riep, door nood op nood bedreigd, Hij gaf gehoor aan mijne jammerklacht. Mij, in den kuil verzonken, Mij heeft Hij hulp geschonken, Gevoerd uit moddrig slijk; Mij op een rots gezet, Waar ik, met vasten tred, Die jammerkolk ontwijk.

2 Hij geeft m’ opnieuw een danklied tot Zijn eer, Een lofzang. Velen zullen ‘t zien, En God eerbiedig hulde bien; Hem vrezen, en vertrouwen op den Heer’. Wel hem, die ‘t Opperwezen Dus kinderlijk mag vrezen, Op Hem vertrouwen stelt, En, in gevaar, geen kracht Van ijdle trotsaards wacht, Van leugen of geweld.

Schriftlezing:

Markus 5: 24 En Hij ging met hem; en een grote schare volgde Hem, en zij verdrongen Hem. 25 En een zekere vrouw, die twaalf jaren den vloed des bloeds gehad had, 26 En veel geleden had van vele medicijnmeesters, en al het hare daaraan ten koste gelegd en geen baat gevonden had, maar met welke het veeleer erger geworden was; 27 Deze van Jezus horende, kwam onder de schare van achteren, en raakte Zijn kleed aan; 28 Want zij zeide: Indien ik maar Zijn klederen mag aanraken, zal ik gezond worden. 29 En terstond is de fontein haars bloeds opgedroogd, en zij gevoelde aan haar lichaam, dat zij van die kwaal genezen was. 30 En terstond Jezus, bekennende in Zichzelven de kracht, die van Hem uitgegaan was, keerde Zich om in de schare, en zeide: Wie heeft Mijn klederen aangeraakt? 31 En Zijn discipelen zeiden tot Hem: Gij ziet, dat de schare U verdringt, en zegt Gij: Wie heeft Mij aangeraakt? 32 En Hij zag rondom om haar te zien, die dat gedaan had. 33 En de vrouw, vrezende en bevende, wetende, wat aan haar geschied was, kwam en viel voor Hem neder, en zeide Hem al de waarheid. 34 En Hij zeide tot haar: Dochter, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede, en zijt genezen van deze uw kwaal.

Voor de preek wordt tijdens het inzamelen van de gave Gezang 213 gezongen, 

1 Ik heb U lief, mijn Heer en God, en niet uit zorg voor hemels lot, noch wijl Gij straft met hellesmart degene, die uw liefde tart.

2 Gij, Jezus, hebt m’ aan ‘t kruis omarmd en over mij U gans erbarmd. Gedragen hebt Gij, diep gesmaad, de brand van nagels, spot en haat.

3 Wat vloek, verlating, weedom groot, hebt Gij verdragen tot de dood; en dat voor mij, een zondaar, Heer, die daag’lijks nog uw smart vermeer!

4 Zou niet voor U mijn liefde zijn, o Jezus, dierb’re Jezus mijn? Niet, opdat ik zou zalig zijn, noch ook uit angst voor helse pijn.

5 Dat ik die liefde slechts bezat, waarmee Gij mij hebt liefgehad! Ik wil U minnen zonder baat, mijn hoogste goed, mijn Toeverlaat!

De opname stopt direkt na de preek.