Schriftlezing Markus 8: 22 En Hij kwam te Bethsaida; en zij brachten tot Hem een blinde, en baden Hem, dat Hij hem aanraakte. 23 En de hand des blindengenomen hebbende, leidde Hij hem uit buiten het vlek, en spoog in zijn ogen, en leide de handen op hem, en vraagde hem, of hij iets zag. 24 En hij, opziende, zeide: Ik zie de mensen, want ik zie hen, als bomen, wandelen. 25 Daarna leide Hij de handen wederom op zijn ogen, en deed hem opzien. En hij werd hersteld, en zag hen allen ver en klaar. 26 En Hij zond hem naar zijn huis, zeggende: Ga niet in het vlek, en zeg het niemand in het vlek.
Gezang 213 wordt tijdens de inzameling van de gave voor de preek gezongen
1 Ik heb U lief, mijn Heer en God, en niet uit zorg voor hemels lot, noch wijl Gij straft met hellesmart degene, die uw liefde tart. 2 Gij, Jezus, hebt m’ aan ‘t kruis omarmd en over mij U gans erbarmd. Gedragen hebt Gij, diep gesmaad, de brand van nagels, spot en haat. 3 Wat vloek, verlating, weedom groot, hebt Gij verdragen tot de dood; en dat voor mij, een zondaar, Heer, die daag’lijks nog uw smart vermeer! 4 Zou niet voor U mijn liefde zijn, o Jezus, dierb’re Jezus mijn? Niet, opdat ik zou zalig zijn, noch ook uit angst voor helse pijn. 5 Dat ik die liefde slechts bezat, waarmee Gij mij hebt liefgehad! Ik wil U minnen zonder baat, mijn hoogste goed, mijn Toeverlaat!
Aan het einde van de dienst zingt de gemeente Psalm 98: 2
2 Hij heeft gedacht aan Zijn genade, Zijn trouw aan Isrel nooit gekrenkt. Dit slaan al ‘s aardrijks einden gade, Nu onze God Zijn heil om schenkt. Juich dan den Heer’ met blijde galmen, Gij ganse wereld, juich van vreugd. Zing vrolijk in verheven psalmen Het heil, dat d’ aard’ in ‘t rond verheugt.