Schriftlezing Mattheüs 13: 24 Een andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mens, die goed zaad zaaide in zijn akker. schilderij van Abraham Bloemaert: De gelijkenis van het onkruid tussen het graan 25 En als de mensen sliepen, kwam zijn vijand, en zaaide onkruid midden in de tarwe, en ging weg. 26 Toen het nu tot kruid opgeschoten was, en vrucht voortbracht, toen openbaarde zich ook het onkruid. 27 En de dienstknechten van den heer des huizes gingen en zeiden tot hem: Heere! hebt gij niet goed zaad in uw akker gezaaid? Van waar heeft hij dan dit onkruid? 28 En hij zeide tot hen: Een vijandig mens heeft dat gedaan. En de dienstknechten zeiden tot hem: Wilt gij dan, dat wij heengaan en datzelve vergaderen? 29 Maar hij zeide: Neen, opdat gij, het onkruid vergaderende, ook mogelijk met hetzelve de tarwe niet uittrekt. 30 Laat ze beiden te zamen opwassen tot den oogst, en in den tijd des oogstes zal ik tot de maaiers zeggen: Vergadert eerst dat onkruid, en bindt het in busselen, om hetzelve te verbranden; maar brengt de tarwe samen in mijn schuur.
–
36 Toen nu Jezus de scharen van Zich gelaten had, ging Hij naar huis. En Zijn discipelen kwamen tot Hem, zeggende: Verklaar ons de gelijkenis van het onkruid des akkers. 37 En Hij, antwoordende, zeide tot hen: Die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen; 38 En de akker is de wereld; en het goede zaad zijn de kinderen des Koninkrijks; en het onkruid zijn de kinderen des bozen; 39 En de vijand, die hetzelve gezaaid heeft, is de duivel; en de oogst is de voleinding der wereld; en de maaiers zijn de engelen. 40 Gelijkerwijs dan het onkruid vergaderd, en met vuur verbrand wordt, alzo zal het ook zijn in de voleinding dezer wereld. 41 De Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk vergaderen al de ergernissen, en degenen, die de ongerechtigheid doen; 42 En zullen dezelve in den vurigen oven werpen; daar zal wening zijn en knersing der tanden. 43 Dan zullen de rechtvaardigen blinken, gelijk de zon, in het Koninkrijk huns Vaders. Die oren heeft om te horen, die hore.
Voor de preek wordt gezongen Gezang 213
1 Ik heb U lief, mijn Heer en God, en niet uit zorg voor hemels lot, noch wijl Gij straft met hellesmart degene, die uw liefde tart.
2 Gij, Jezus, hebt m’ aan ‘t kruis omarmd en over mij U gans erbarmd. Gedragen hebt Gij, diep gesmaad, de brand van nagels, spot en haat.
3 Wat vloek, verlating, weedom groot, hebt Gij verdragen tot de dood; en dat voor mij, een zondaar, Heer, die daag’lijks nog uw smart vermeer!
4 Zou niet voor U mijn liefde zijn, o Jezus, dierb’re Jezus mijn? Niet, opdat ik zou zalig zijn, noch ook uit angst voor helse pijn.
5 Dat ik die liefde slechts bezat, waarmee Gij mij hebt liefgehad! Ik wil U minnen zonder baat, mijn hoogste goed, mijn Toeverlaat!
De slotpsalm is Psalm 119: 87 Kom mij te hulp; mijn ziel, die U verbeidt, Heeft Uw bevel met lust en liefd’ ontvangen; Ik haak, o Heer’, naar ‘t heil, mij toegezeid; Bestier in gunst naar Uwe wet mijn gangen; Al mijn vermaak stel ik, met rijp beleid, In Uw gebod; dat is mijn hoogst verlangen.