FG Mattheüs 17: 8 | zagen niemand dan Jezus alleen | 29-04-1984

Deze dienst betreft de afscheidsdienst van Hattem.Matth171 21 tekst 8

Psalm 25: 2 en 7

2 Heer’, ai, maak mij Uwe wegen, Door Uw woord en Geest bekend; Leer mij, hoe die zijn gelegen, En waarheen G’ Uw treden wendt, Leid mij in Uw waarheid, leer IJvrig mij Uw wet betrachten. Want Gij zijt mijn heil, o Heer’, ‘k Blijf U al den dag verwachten.

7 Gods verborgen omgang vinden Zielen, waar Zijn vrees in woont. ‘t Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden, Naar Zijn vreeverbond, getoond. d’ Ogen houdt mijn stil gemoed Opwaarts, om op God te letten: Hij, die trouw is, zal mijn voet, Voeren uit der bozen netten.

Psalm 68: 17 klinkt na de Geloofsbelijdenis:

17 Hoe groot, hoe vrees’lijk zijt G’ alom, Uit Uw verheven heiligdom, Aanbidd’lijk Opperwezen! ‘t Is Isrels God, die krachten geeft, Van Wien het volk zijn sterkte heeft: Looft God; elk moet Hem vrezen.

Schriftlezingen vanuit de SV:

1e Deuteronomium 6: 1 Dit zijn dan de geboden, de inzettingen en de rechten, die de HEERE, uw God, geboden heeft om u te leren; opdat gij ze doet in het land, naar hetwelk gij heentrekt, om dat erfelijk te bezitten; 2 Opdat gij den HEERE, uw God, vrezet, om te houden al Zijn inzettingen, en Zijn geboden, die ik u gebiede; gij, en uw kind, en kindskind, al de dagen uws levens; en opdat uw dagen verlengd worden. 3 Hoor dan, Israël! en neem waar, dat gij ze doet, opdat het u welga, en opdat gij zeer vermenigvuldigdet (gelijk als u de HEERE, uwer vaderen God, gesproken heeft) in het land, dat van melk en honig is vloeiende. 4 Hoor, Israël! de HEERE, onze God, is een enig HEERE! 5 Zo zult gij den HEERE, uw God, liefhebben, met uw ganse hart, en met uw ganse ziel, en met al uw vermogen. 6 En deze woorden, die ik u heden gebiede, zullen in uw hart zijn. 7 En gij zult ze uw kinderen inscherpen, en daarvan spreken, als gij in uw huis zit, en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt, en als gij opstaat. 8 Ook zult gij ze tot een teken binden op uw hand, en zij zullen u tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen. 9 En gij zult ze op de posten van uw huis, en aan uw poorten schrijven.

2e Mattheüs 16: 28 Voorwaar zeg Ik u: Er zijn sommigen van die hier staan, dewelke den dood niet smaken zullen, totdat zij den Zoon des mensen zullen hebben zien komen in Zijn Koninkrijk.

17: 1 En na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus, en Jakobus, en Johannes, zijn broeder, en bracht hen op een hogen berg alleen. 2 En Hij werd voor hen veranderd van gedaante; en Zijn aangezicht blonk gelijk de zon, en Zijn klederen werden wit gelijk het licht. 3 En ziet, van hen werden gezien Mozes en Elias, met Hem samensprekende. 4 En Petrus, antwoordende, zeide tot Jezus: Heere! het is goed, dat wij hier zijn; zo Gij wilt, laat ons hier drie tabernakelen maken, voor U een, en voor Mozes een, en een voor Elias. 5 Terwijl hij nog sprak, ziet, een luchtige wolk heeft hen overschaduwd; en ziet, een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem! 6 En de discipelen, dit horende, vielen op hun aangezicht, en werden zeer bevreesd. 7 En Jezus, bij hen komende, raakte hen aan, en zeide: Staat op en vreest niet. 8 En hun ogen opheffende, zagen zij niemand, dan Jezus alleen. 9 En als zij van den berg afkwamen, gebood hun Jezus, zeggende: Zegt niemand dit gezicht, totdat de Zoon des mensen zal opgestaan zijn uit de doden. 10 En Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende: Wat zeggen dan de Schriftgeleerden, dat Elias eerst moet komen? 11 Doch Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Elias zal wel eerst komen, en alles weder oprichten. 12 Maar Ik zeg u, dat Elias nu gekomen is, en zij hebben hem niet gekend; doch zij hebben aan hem gedaan, al wat zij hebben gewild; alzo zal ook de Zoon des mensen van hen lijden. 13 Toen verstonden de discipelen dat Hij hun van Johannes de Doper gesproken had. 14 En als zij bij de schare gekomen waren, kwam tot Hem een mens, vallende voor Hem op de knieën, en zeggende: 15 Heere! ontferm U over mijn zoon; want hij is maanziek, en is in zwaar lijden; want menigmaal valt hij in het vuur, en menigmaal in het water. 16 En ik heb hem tot Uw discipelen gebracht, en zij hebben hem niet kunnen genezen. 17 En Jezus, antwoordende, zeide: O, ongelovig en verkeerd geslacht, hoe lang zal Ik nog met ulieden zijn, hoe lang zal Ik u nog verdragen? Brengt hem Mij hier. 18 En Jezus bestrafte hem, en de duivel ging van hem uit, en het kind werd genezen van die ure af. 

Voor de preek wordt gezongen Gezang 265

1 God is tegenwoordig; God is in ons midden, laat ons diep in ‘t stof aanbidden! Dat in heil’ge eerbied alles in ons zwijge, dat voor Hem de ziel zich neige! Wie Hem noemt, wie Hem roemt, sla zijn ogen neder, geve ‘t hart Hem weder!

2 God is tegenwoordig, die in ‘t licht daarboven eeuwiglijk de serafs loven. “Heilig, heilig, heilig!” juub’len Hem ter ere dag en nacht de eng’lensferen. Heer, ons lied smaad het niet! Laat ook ons, geringen, U een loflied zingen!

3 Alle ding doordringt Gij, laat toch onder allen ook op mij uw stralen vallen! Evenals voor ‘t zonlicht bloem en blad daarbuiten, steeds gewillig zich ontsluiten, laat zo mij, stil en blij, Heer, uw licht bestralen en in ‘t harte dalen!

4 Maak mij recht eenvoudig, stil in den gebede, diep vervuld van uwe vrede! Maak mij rein van harte, dat ik uwe klaarheid schouwen moog’ in geest en waarheid! Los van ‘t stof, vol van lof, wil ik opwaarts zweven, om in U te leven.

5 Kom Gij in mij wonen, zij mijn hart en leven U ten heiligdom gegeven! Laat mij altijd beter uwe beelt’nis dragen, naar uw eer, uw liefde vragen! Waar ik ga, zit of sta, laat mij U aanschouwen met een stil vertrouwen. 

Na het Dankgebed hoort u mee naar toen uitgesproken woorden door burgemeester Ausma en ds. van Ravenzwaai namens de ring Heerde en de classis Harderwijk. Direkt daarna stopt de opname…..