FG Mattheüs 2: 11 | Astrologie | Goud Wierook Mirre | 09-01-1983

Deze opname betreft een Doopdienst uit privé archief. De geluidskwaliteit is minder.  De (bij) geluiden van de microfoon kunnen als storend ervaren worden.

Na Votum en groet klinkt  Psalm 19: 1 en 2

1 Het ruime hemelrond Vertelt, met blijden mond, Gods eer en heerlijkheid. De heldre lucht en ‘t zwerk, Verkondigen Zijn werk, En prijzen Zijn beleid, Dus kan ons dag bij dag, Tot roem van Gods gezag, Zijn wonderen verhalen. Dus weet ons nacht bij nacht Zijn onbegrensde macht. En wijsheid af te malen.

2 Hoe goddelijk en schoon, Luidt deze hemeltoon! Daar is geen spraak, of oord; Daar is geen volk bekend; Dat, zelfs tot ‘s werelds end, Der heemlen stem niet hoort. Hun evenredigheid, Heeft zich zo wijd verspreid; Hun rede klinkt zo krachtig, Dat z’ al, wat d’ aard’ bewoont, Het merk eens Scheppers toont, Zo gunstrijk als almachtig.

Na de lezing van het doop formulier worden de kinderen binnen gebracht, onderwijl zingt de gemeente Psalm 87: 4

4 God zal hen zelf bevestigen en schragen, En op Zijn rol, waar Hij de volken schrijft, Hen tellen, als in Isrel ingelijft, En doen den naam van Sions kindren dragen

Na de doop Psalm 134: 3 Dat ‘s Heeren zegen op u daal’; Zijn gunst uit Sion u bestraal’. Hij schiep ‘t heelal, Zijn Naam ter eer: Looft, looft dan aller heren Heer’!

Voor de preek wordt gezongen: Gezang 16:

1 O, Bethlehem, hoe blinkt g’ in eer ver boven ‘s werelds trotse steden! Gij zaagt der heem’len Hoofd en Heer als mensenkind te voorschijn treden.

2 De ster, die aan de hemel rees, verwint de glans der zonnestralen, en toont, hoe God in mens’lijk vlees zijn Zoon op aarde neer doet dalen.

3 De wijzen hebben ‘t Kind aanschouwd en bien de schat der morgenlanden: de keur van wierook, mirr’ en goud, als Hem verschuldigd’ offeranden

4 De wierook moet zijn god’lijkheid, het goud zijn koningsrang vertellen, de mirre, voor Hem neergeleid, zal ‘t Hem verbeidend graf voorspellen.

Schriftlezing: Mattheüs 2: 1 Toen nu Jezus geboren was te Bethlehem, gelegen in Judea, in de dagen van den koning Herodes, ziet, enige wijzen van het Oosten zijn te Jeruzalem aangekomen. schilderij van Rogier van der Weyden: Het visioen van de koningen 2 Zeggende: Waar is de geboren Koning der Joden? want wij hebben gezien Zijn ster in het Oosten, en zijn gekomen om Hem te aanbidden. 3 De koning Herodes nu, dit gehoord hebbende, werd ontroerd, en geheel Jeruzalem, met hem. 4 En bijeenvergaderd hebbende al de overpriesters en Schriftgeleerden des volks, vraagde van hen, waar de Christus zou geboren worden. 5 En zij zeiden tot hem: Te Bethlehem, in Judea gelegen; want alzo is geschreven door den profeet: 6 En gij Bethlehem, gij land Juda! zijt geenszins de minste onder de vorsten van Juda; want uit u zal de Leidsman voortkomen, Die Mijn volk Israël weiden zal. schilderij van Anonymus: De drie wijzen voor Herodes 7 Toen heeft Herodes de wijzen heimelijk geroepen, en vernam naarstiglijk van hen den tijd, wanneer de ster verschenen was; 8 En hen naar Bethlehem zendende, zeide: Reist heen, en onderzoekt naarstiglijk naar dat Kindeken, en als gij Het zult gevonden hebben, boodschapt het mij, opdat ik ook kome en Datzelve aanbidde. 9 En zij, den koning gehoord hebbende, zijn heengereisd; en ziet, de ster, die zij in het oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats, waar het Kindeken was. 10 Als zij nu de ster zagen, verheugden zij zich met zeer grote vreugde.  11 En in het huis gekomen zijnde, vonden zij het Kindeken met Maria, Zijn moeder, en nedervallende hebben zij Hetzelve aangebeden; en hun schatten opengedaan hebbende, brachten zij Hem geschenken: goud en wierook, en mirre. 12 En door Goddelijke openbaring vermaand zijnde in den droom, dat zij niet zouden wederkeren tot Herodes, vertrokken zij door een anderen weg weder naar hun land.

Psalmen 19 is niet gelezen i.v.m. de tijd

1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. 2 De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk. 3 De dag aan den dag stort overvloediglijk spraak uit, en de nacht aan den nacht toont wetenschap. 4 Geen spraak, en geen woorden zijn er, waar hun stem niet wordt gehoord. 5 Hun richtsnoer gaat uit over de ganse aarde, en hun redenen aan het einde der wereld; Hij heeft in dezelve een tent gesteld voor de zon. 6 En die is als een bruidegom, uitgaande uit zijn slaapkamer; zij is vrolijk als een held, om het pad te lopen. 7 Haar uitgang is van het einde des hemels, en haar omloop tot aan de einden deszelven; en niets is verborgen voor haar hitte. 8 De wet des HEEREN is volmaakt, bekerende de ziel; de getuigenis des HEEREN is gewis, den slechten wijsheid gevende. 9 De bevelen des HEEREN zijn recht, verblijdende het hart; het gebod des HEEREN is zuiver, verlichtende de ogen. 10 De vreze des HEEREN is rein, bestaande tot in eeuwigheid, de rechten des HEEREN zijn waarheid, samen zijn zij rechtvaardig. 11 Zij zijn begeerlijker dan goud, ja, dan veel fijn goud; en zoeter dan honig en honigzeem. 12 Ook wordt Uw knecht door dezelve klaarlijk vermaand; in het houden van die is grote loon. 13 Wie zou de afdwalingen verstaan? Reinig mij van de verborgene afdwalingen. 14 Houd Uw knecht ook terug van trotsheden; laat ze niet over mij heersen; dan zal ik oprecht zijn en rein van grote overtreding. 15 Laat de redenen mijns monds, en de overdenking mijns harten welbehagelijk zijn voor Uw aangezicht, o HEERE, mijn Rotssteen en mijn Verlosser!

 Tot slot wordt gezongen: Gezang C: 4 Dus wordt des Heeren volk geleid, Door ‘t licht, dat nu ontstoken is, Tot kennis van de zaligheid, In hunne schuldvergiffenis; Die nooit in schoner glans verscheen, Dan nu, door Gods barmhartigheen, Die, met ons lot bewogen, Om ons van zond’ en ongeval t’ ontslaan, Een ster in Jakob op doet gaan, De zon des heils doet aan de kimmen staan.