FG Mattheüs 25: 3-4 | Wijze en dwaze maagden | 07-08-1977

Schriftlezing:Matth 251 13 tekst 3 4

Mattheüs 25: 1 Alsdan zal het Koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien maagden, welke haar lampen namen, en gingen uit, den bruidegom tegemoet. 2 En vijf van haar waren wijzen, en vijf waren dwazen. 3 Die dwaas waren, haar lampen nemende, namen geen olie met zich. 4 Maar de wijzen namen olie in haar vaten, met haar lampen. 5 Als nu de bruidegom vertoefde, werden zij allen sluimerig, en vielen in slaap. 6 En ter middernacht geschiedde een geroep: Ziet, de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet! 7 Toen stonden al die maagden op, en bereidden haar lampen. 8 En de dwazen zeiden tot de wijzen: Geeft ons van uw olie; want onze lampen gaan uit. 9 Doch de wijzen antwoordden, zeggende: Geenszins, opdat er misschien voor ons en voor u niet genoeg zij; maar gaat liever tot de verkopers, en koopt voor uzelven. 10 Als zij nu heengingen om te kopen, kwam de bruidegom; en die gereed waren, gingen met hem in tot de bruiloft, en de deur werd gesloten. 11 Daarna kwamen ook de andere maagden, zeggende: Heer, heer, doe ons open! 12 En hij, antwoordende, zeide: Voorwaar zeg ik u: Ik ken u niet. 13 Zo waakt dan; want gij weet den dag niet, noch de ure, in dewelke de Zoon des mensen komen zal.

Gezang 131 klinkt voor de preek

1 Wegen Gods, hoe duister zijt gij, maar w’ omvleug’len ons het hoofd voor ‘t verblindend licht der toekomst, die ‘t verdrukte hart gelooft! Blijve ‘t middel ons verholen, God maakt ons zijn doel gewis door d’ onfeilb’re profetieën van zijn vast getuigenis.

2 Aan de eindpaal van de tijden ziet ons oog de geest van ‘t kwaad. moe geworsteld en ontwapend, tot geen afval meer in staat. Als de Here God in allen, en in allen alles is, zal het licht zijn, eeuwig licht zijn, licht uit licht en duisternis.

Psalm 35: 13 wordt tot slot gezongen, Laat vromen, juichend t’ allen tijd’, Om mijn gerechtigheid verblijd, Dien lust, dien ijver nooit bedwingen; Maar zeggen, onder ‘t vrolijk zingen : “Verheerlijkt zij de hoogste God; Hij schenkt Zijn knecht een vreedzaam lot!” Dan meldt mijn tong, met diep ontzag, Uw recht, Uw lof, den gansen dag.