FG Mattheüs 28: 5-6 | Ik weet wien gij zoekt | 19-04-1981

Helaas! staat de preek er net niet helemaal op….Matth 281 10 tekst 5 6

Psalm 118: 12 en 14

12 Gij hebt mij, Heer’, met kracht omgord tot strijden. Mijn vijand moest, vernederd, straffen lijden. Hij vlood vol schrik, wijl hij geen kracht behield; Mijn hater werd door mijne hand vernield. Zij riepen wel, maar zonder hulp te krijgen. Zelfs tot den Heer’, maar Hij vond goed te zwijgen, Toen heb ik hen als stof vergruisd, verjaagd, En als het slijk der straten weggevaagd.

14 Zo leeft de Heer’, mijn rotssteen zij geprezen; De God mijns heils moet steeds verheerlijkt wezen; Die God, die mij volkomen wraak verschaft, En volk op volk mij onderwerpt en straft, Die mij verlost uit mijns vervolgers handen; Die mij verhoogt, mijn vijand slaat in banden. Ja, Gij verhoogt mij boven al ‘t geweld, Daar G’ op den troon van roem en eer mij stelt.

Na voorlezing van de Wet des Heren Psalm 40: 4

4 Brandofferen, noch offer voor de schuld, Voldeden aan Uw eis, noch eer. Toen zeid’ ik: “Zie, ik kom, o Heer’; De rol des boeks is met Mijn Naam vervuld, Mijn ziel, U opgedragen, Wil U alleen behagen. Mijn liefd’ en ijver brandt; Ik draag Uw heilge wet, Die Gij den stervling zet, In ‘t binnenst’ ingewand.”

Schriftlezing:

Mattheüs 28: 1 En laat na de sabbat, als het begon te lichten, tegen den eersten dag der week, kwam Maria Magdalena, en de andere Maria, om het graf te bezien. schilderij van Rembrandt Harmensz. van Rijn: De opstanding van Jezus » meer 2 En ziet, er geschiedde een grote aardbeving; want een engel des Heeren, nederdalende uit den hemel, kwam toe, en wentelde den steen af van de deur, en zat op denzelven. 3 En zijn gedaante was gelijk een bliksem, en zijn kleding wit gelijk sneeuw. 4 En uit vrees van hem zijn de wachters zeer verschrikt geworden, en werden als doden. 5 Maar de engel, antwoordende, zeide tot de vrouwen: Vreest gijlieden niet; want ik weet, dat gij zoekt Jezus, Die gekruisigd was. 6 Hij is hier niet; want Hij is opgestaan, gelijk Hij gezegd heeft. Komt herwaarts, ziet de plaats, waar de Heere gelegen heeft. 7 En gaat haastelijk henen, en zegt Zijn discipelen, dat Hij opgestaan is van de doden; en ziet, Hij gaat u voor naar Galilea, daar zult gij Hem zien. Ziet, ik heb het ulieden gezegd. 8 En haastelijk uitgaande van het graf, met vreze en grote blijdschap, liepen zij henen, om hetzelve Zijn discipelen te boodschappen. 9 En als zij heengingen, om Zijn discipelen te boodschappen, ziet, Jezus is haar ontmoet, zeggende: Weest gegroet! En zij, tot Hem komende, grepen Zijn voeten, en aanbaden Hem. 10 Toen zeide Jezus tot haar: Vreest niet; gaat henen, boodschapt Mijn broederen, dat zij heengaan naar Galilea, en aldaar zullen zij Mij zien.

Voor de preek wordt gezongen Gezang 53

1 Wees gegroet, gij eersteling der dagen, morgen der verrijzenis, bij wiens licht de macht der hel verslagen en de dood vernietigd is! Here Jezus, trooster aller smarten, zon der wereld, schijn in onze harten, deel ons zelf de voorsmaak mee van der zaal’gen sabbatsvree!

2 Op uw woord, o Leven van ons leven, werpen wij het doodskleed af! Door de kracht uws Geestes uitgedreven, treden w’ uit ons zondengraf. Leer ons daag’lijks, leer ons duizendwerven, in uw kruisdood meegekruisigd sterven, en herboren – opgestaan, achter U ten hemel gaan!

3 In uw hoede zijn wij wel geborgen, en schoon eerlang ‘t oog ons breek’, open gaat het op de grote morgen na deez’ aardse lijdensweek. Welk een dag der ruste zal dat wezen, als w’ onsterf’lijk, uit de dood verrezen, knielen voor uw dankaltaar! Amen, Jezus, maak het waar!