Schriftlezing:
Mattheüs 6: 24-34 24 Niemand kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, of hij zal den enen aanhangen en den anderen verachten; gij kunt niet God dienen en den Mammon. 25 Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten, en wat gij drinken zult; noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult; is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding? 26 Aanziet de vogelen des hemels, dat zij niet zaaien, noch maaien, noch verzamelen in de schuren; en uw hemelse Vader voedt nochtans dezelve; gaat gij dezelve niet zeer veel te boven? 27 Wie toch van u kan, met bezorgd te zijn, een el tot zijn lengte toedoen? 28 En wat zijt gij bezorgd voor de kleding? Aanmerkt de leliën des velds, hoe zij wassen; zij arbeiden niet, en spinnen niet; 29 En Ik zeg u, dat ook Salomo, in al zijn heerlijkheid, niet is bekleed geweest, gelijk een van deze. 30 Indien nu God het gras des velds, dat heden is, en morgen in den oven geworpen wordt, alzo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, gij kleingelovigen? 31 Daarom zijt niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden? 32 Want al deze dingen zoeken de heidenen; want uw hemelse Vader weet, dat gij al deze dingen behoeft. 33 Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden. 34 Zijt dan niet bezorgd tegen den morgen; want de morgen zal voor het zijne zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn zelfs kwaa
Gezang 143 voor de preek
1 Op bergen en in dalen en overal is God! Waar wij ook immer dwalen of toeven, daar is God! Waar mijn gedachten zweven, of stijgen daar is God! Omlaag en hoog verheven, ja, overal is God!
2 Zijn trouwe Vaderogen zien alles van nabij! Wie steunt op zijn vermogen, die dekt en zegent Hij! Hij hoort de jonge raven, bekleedt met gras het dal, heeft voor elk schepsel gaven, ja, zorgt voor ‘t gans heelal!
3 Gij, aardrijks bont gewemel, al wat in ‘t water leeft, of onder zijne hemel hoog in het luchtruim zweeft, gij, alle zijne werken, ontdekt, bij dag en nacht, in ‘t voeden, hoeden, sterken de goedheid zijner macht.
4 Roem, Christen, aan mijn slinke en rechterzijd’ is God! Waar ‘k macht’loos nederzinke of bitter lijd’, is God! Waar trouwe vriendenhanden niet redden, daar is God! In dood en doodse banden, ja, overal is God.
Psalm 118: 14 wordt tot slot voor de Zegen gezongen….
14 Gij zijt mijn God, U zal ik loven, Verhogen Uwe majesteit. Mijn God, niets gaat Uw roem te boven; U prijz’ ik tot in eeuwigheid. Laat ieder ‘s Heeren goedheid loven, Want goed is d’ Oppermajesteit: Zijn goedheid gaat het al te boven; Zijn goedheid duurt in eeuwigheid!