FG Psalmen 87: 5 en 6 | Die en die is daarin geboren | 02-08-1981

Psalmen 875 6U hoort een doopdienst waarin twee kinderen worden gedoopt.

Votum en Groet

Zingen Psalm 87: 1 en 2

1 Zijn grondslag, zijn onwrikbre vastigheden Heeft God gelegd op bergen, Hem gewijd; De Heer’, die Zich in Sions heil verblijdt, Bemint het meer dan alle Jakobs steden.

2 Men spreekt van u zeer herelijke dingen, O schone stad van Isrels Opperheer. ‘k Zie Rahab, ik zie Babel, tot Uw eer, Bij hen geteld, die mijne grootheid zingen.

Bij het binnen dragen van de kinderen Zingt de gemeente Psalm 87: 3 en na de doop Psalm 87: 4

3 De Filistijn, de Tyrier, de Moren, Zijn binnen u, o Godsstad, voortgebracht; Van Sion zal het blijde nageslacht Haast zeggen: “Deez’ en die is daar geboren”.

4 God zal hen zelf bevestigen en schragen, En op Zijn rol, waar Hij de volken schrijft, Hen tellen, als in Isrel ingelijft, En doen den naam van Sions kindren dragen.

Gebed

Schriftlezing 1 Een psalm, een lied voor de kinderen van Korach. Zijn grondslag is op de bergen der heiligheid. 2 De HEERE bemint de poorten van Sion boven alle woningen van Jakob. 3 Zeer heerlijke dingen worden van u gesproken, o stad Gods! Sela. 4 Ik zal Rahab en Babel vermelden, onder degenen, die Mij kennen; ziet, de Filistijn, en de Tyriër, met den Moor, deze is aldaar geboren. 5 En van Sion zal gezegd worden: Die en die is daarin geboren; en de Allerhoogste Zelf zal hen bevestigen. 6 De HEERE zal hen rekenen in het opschrijven der volken, zeggende: Deze is aldaar geboren. Sela. 7 En de zangers, gelijk de speellieden, mitsgaders al mijn fonteinen, zullen binnen u zijn

Zingen voor de preek Gezang 136 in het geheel

1 Lof zij de Heer, de almachtige Koning der ere! Dat aard’ en hemel de lof zijner glorie vermere! Meng in ‘t geklank, ziel, uw aanbiddende dank: zing’ al wat ademt de Here!

2 Lof zij de Heer, die de werelden dacht, en zij waren, die al de dropp’len geteld heeft der golvende baren, die met zijn staf heerst van de wieg tot het graf: psalmzing’ uw hart met de snaren!

3 Lof zij de Heer, die u bootst’ uit vergank’lijke aarde, maar al zijn volheid uw eeuwige geest openbaarde! Hij had u lief, die tot zijn kind u verhief, hoger dan d’ eng’len in waarde.

4 Lof zij de Heer, van wiens leiding de sterren gewagen, die ook uw leven op adelaarswiek heeft gedragen: breed en geducht was zijn aanbidd’lijke vlucht, ruisend met machtige slagen!

5 Lof zij de Heer, die uw bevende vrees zal beschamen! Noem Hem uw Vader, de kroon van zijn heerlijke namen! Dwars door de dood neemt Hij u op in zijn schoot; loof Hem in eeuwigheid? Amen.

Na de preek en het dankgebed zingt de gemeente de slotpsalm Psalm 118: 14 

Gij zijt mijn God, U zal ik loven, Verhogen Uwe majesteit. Mijn God, niets gaat Uw roem te boven; U prijz’ ik tot in eeuwigheid. Laat ieder ‘s Heeren goedheid loven, Want goed is d’ Oppermajesteit: Zijn goedheid gaat het al te boven; Zijn goedheid duurt in eeuwigheid!