FG Romeinen 8: 18-30 | lijden weegt niet op tegen heerlijkheid | 14-01-1973

Schriftlezing:

Rom 81818 Want ik houde het daarvoor, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden. 19 Want het schepsel, als met opgestoken hoofde, verwacht de openbaring der kinderen Gods. 20 Want het schepsel is der ijdelheid onderworpen, niet gewillig, maar om diens wil, die het der ijdelheid onderworpen heeft; 21 Op hoop, dat ook het schepsel zelf zal vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis, tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods. 22 Want wij weten, dat het ganse schepsel te zamen zucht, en te zamen als in barensnood is tot nu toe. 23 En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing onzes lichaams. 24 Want wij zijn in hope zalig geworden. De hoop nu, die gezien wordt, is geen hoop; want hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen? 25 Maar indien wij hopen, hetgeen wij niet zien, zo verwachten wij het met lijdzaamheid. 26 En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet, wat wij bidden zullen, gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. 27 En Die de harten doorzoekt, weet, welke de mening des Geestes zij, dewijl Hij naar God voor de heiligen bidt. 28 En wij weten, dat dengenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen, die naar Zijn voornemen geroepen zijn. 29 Want die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordineerd, den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen. 30 En die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt

Schriftlezing

Gebed

Gezang 223

1 Als ik Hem maar kenne,
Hem de mijne weet,
als mijn hart zich Hem gewenne,
nimmermeer zijn trouw vergeet,
vrees ik niet voor lijden,
voel slechts deemoed, liefde en verblijden.


2 Alles laat ik varen,
waar Hij mij behoort.
Als een pelgrim door gevaren
trek ik met mijn Heiland voort.
Nu gaan al mijn wensen
boven ‘t licht en bont gewoel der mensen.

3 Waar ik Hem mag leven
is mijn vaderland.
Elke gave, mij gegeven,
valt als erfdeel in mijn hand.
Broeders, lang verloren,
vind ik in zijn jongeren herboren.

Verkondiging

Dankgebed

Psalm 103:1

1 Loof, loof den Heer‘, mijn ziel, met alle krachten;
Verhef Zijn Naam, zo groot, zo heilig t’ achten;
Och, of nu al wat in mij is, Hem preez’!
Loof, loof mijn ziel, den Hoorder der gebeden;
Vergeet nooit een van Zijn weldadigheden;
Vergeet ze niet; ‘t is God, die z’ u bewees.

Zegen