FG Spreuken 25: 2 | Gods eer een zaak te verbergen | 14-08-1977

Schriflezing:

1 Dit zijn ook spreuken van Salomo, die de mannen van Hizkia, den koning van Juda, uitgeschreven hebben. 2 Het is Gods eer een zaak te verbergen; maar de eer der koningen een zaak te doorgronden. 3 Aan de hoogte des hemels, en aan de diepte der aarde, en aan het hart der koningen is geen doorgronding. 4 Doe het schuim van het zilver weg, en er zal een vat voor den smelter uitkomen; 5 Doe den goddelozen weg van het aangezicht des konings, en zijn troon zal door gerechtigheid bevestigd worden. 6 Praal niet voor het aangezicht des konings, en sta niet in de plaats der groten; 7 Want het is beter, dat men tot u zegge: Kom hier bovenaan, dan dat men u vernedere voor het aangezicht eens prinsen, dien uw ogen gezien hebben.

Voor de preek Gezang 137:Spreuken 2521 Heilig, heerlijk Opperwezen, die het groot heelal gebiedt, alles moog’ verdonk’ring vrezen, maar dat vreest uw luister niet; zitten wij in treurig duister, nog behoudt dat eeuwig licht al zijn glans en al zijn luister, waardig aller lof en dicht.

2 Gij alleen zijt alles waardig, wij, die stof zijn, niet met al; alles zij ten dienst U vaardig, of het sta, dan of het vall’; zo uw luister maar mag blinken, doe dan vrij al wat Gij doet; of wij drijven, of wij zinken, wat Gij doet is altijd goed.

3 Diepe wijsheid zijn uw paden; wijsheid zonder eind of paal zijn, o hoge God, uw daden, zijn uw wegen altemaal! Zijn ze zuurheid, zijn ze zoetheid, wij aanbidden, zwijgen stil, want de wezenlijke goedheid maakt het goed met dat zij ‘t wil.

4 Raad, die scheps’len nooit doorgronden, raad, die ‘t al heeft vastgesteld, en verordend heeft de stonden, en de sterren heeft geteld, o, wij bukken voor die wijze, die verheven raad, die wis al ons danken, al ons prijzen meer dan alles waardig is.

De slotpsalm is Psalm 119:87 Kom mij te hulp; mijn ziel, die U verbeidt, Heeft Uw bevel met lust en liefd’ ontvangen; Ik haak, o Heer’, naar ‘t heil, mij toegezeid; Bestier in gunst naar Uwe wet mijn gangen; Al mijn vermaak stel ik, met rijp beleid, In Uw gebod; dat is mijn hoogst verlangen