Schriftlezing:
Genesis 16: 1-6
1 Sarai, Abrams vrouw, heeft aan hem niet gebaard; maar zij heeft een Egyptische slavin, en haar naam is Hagar,- de zwerfster-te-gast. 2 Dan zegt Sarai tot Abram: zie toch, uitgesloten heeft de Ene mij van het baren; kom toch binnen bij mijn slavin,- misschien word ik tot-huis-gebouwd uit háár! En Abram hoort naar de stem van Sarai. 3 Dan neemt Sarai, Abrams vrouw, Hagar, de Egyptische, haar slavin, -verlopen zijn tien jaren sinds Abram zich heeft neergezet in het land van Kanaän- en geeft haar aan Abram, haar man, hem tot vrouw. 4 Hij komt binnen bij Hagar en die wordt zwanger; als ze ziet dat ze zwanger is geworden, is haar meesteres niets meer in haar ogen. 5 Dan zegt Sarai tot Abram: mijn geweld over jou!- ik heb jou mijn slavin in de schoot gegeven; ze ziet dat ze zwanger is geworden en ik ben niets meer in haar ogen!- moge de Ene rechtspreken tussen jou en mij! 6 Dan zegt Abram tot Sarai: ziehier je slavin in jouw hand, doe aan haar wat goed is in je ogen!- Sarai vernedert haar en zij vlucht weg van haar aanschijn.
Genesis 21: 9-13
9 Dan ziet Sara de zoon van Hagar de Egyptische -die zij aan Abraham gebaard heeft- lachen, 10 en zegt tot Abraham: jaag deze dienstmaagd weg met die zoon van haar; want de zoon van deze dienstmaagd mag niet erven samen met mijn zoon, met Isaak! 11 Zeer slecht is dit woord in de ogen van Abraham, om het belang van zijn zoon. 12 Maar dan zegt God tot Abraham: laat het niet slecht zijn in je ogen om de jongen en om je dienstmaagd, al wat Sara tot je zegt; hoor naar haar stem, want door Isaak zal zaad naar jou worden genoemd; 13 en ook de zoon van de dienstmaagd,- tot een volk maak ik hem; want jouw zaad is hij.