Schriftlezing:
1 De levensdagen van Sara worden honderd jaar en twintig jaar en zeven jaren: dat zijn de jaren van het leven van Sara. 2 Dan sterft Sara, in Kirjat Arba, dat is Hebron, in het land van Kanaän; Abraham komt binnen om Sara te beklagen en haar te bewenen. 3 Dan staat Abraham op van boven het aanschijn van zijn dode,- en spreekt de zonen van Cheet aan om te zeggen: 4 gast en bijwoner ben ik bij u; geeft u mij een eigen graf bij u, dan kan ik mijn dode begraven van voor mijn aanschijn. 5 Dan antwoorden de zonen van Cheet Abraham en zeggen tot hem: 6 hoor naar ons, heer: een verhevene van God bent u onder ons;in de keur van onze graven,- begraaf dáár uw dode; niemand van ons zal zijn graf aan u weigeren om uw dode te begraven! 7 Abraham staat op en buigt voor de manschap van het land, voor de zonen van Cheet. 8 Hij opent het gesprek met hen en zegt: als het uw hartewens is dat ik mijn dode begraaf van voor mijn aanschijn, hoort dan mij aan en bepleit voor mij bij Efron, zoon van Tsochar, 9 dat hij mij geeft de spelonk van de Machpela die van hem is,- aan de rand van zijn veld; voor de volle zilverwaarde kan hij mij die geven, als een eigen graf bij u. 10 Efron is gezeten onder de zonen van Cheet; Efron de Chitiet antwoordt Abraham voor de oren van de zonen van Cheet, voor allen die gekomen zijn in de poort van zijn stad en zegt: 11 nee, mijn heer, hoor naar mij: het veld heb ik u hierbij gegéven, en de spelonk daarin heb ik u gegeven; voor de ogen van de zonen van mijn manschap heb ik het u gegeven: begrááf uw dode! 12 Abraham buigt voor het aanschijn van de manschap van het land 13 en spreekt tot Efron voor de oren van de manschap van het land door te zeggen: echt, als u nu eens hoorde naar míj!- ik wil het zilvergeld voor het veld geven, neem het van mij aan, dan kan ik mijn dode daar begraven! 14 Dan antwoordt Efron Abraham en zegt tot hem: 15 mijn heer, hoor naar míj, land voor vierhonderd sikkel zilver, wat zal dat tussen u en mij?- uw dode, begraaf die! 16 Abraham hoort naar Efron en Abraham weegt voor Efron het zilver af waarvan hij heeft gesproken voor de oren van de zonen van Cheet: vierhonderd sikkel zilver, gangbaar bij de handelaar. 17 Zo komt het veld van Efron bij de Machpela in het zicht van Mamree,- het veld en de spelonk die erin is en al het geboomte op het veld in heel zijn gebied rondom, te boek te staan 18 als van Abraham, als aankoop, voor de ogen van de zonen van Cheet,- voor allen die gekomen zijn in de poort van zijn stad. 19 Na dat alles heeft Abraham Sara, zijn vrouw, begraven in de spelonk in het veld van de Machpela, in het zicht van Mamree, dat is Hebron; in het land van Kanaän. 20 Zo komt het veld met de spelonk daarin te boek te staan als van Abraham als een eigen graf,- gekocht van de zonen van Cheet.