Handelingen 2: 2 en 3 | Een lopend vuur

Schriftlezing:

Handelingen 2: 1 (Naardense bijbel) 1. Als de dag van Pinksteren vervuld wordt zijn allen op die plek. 2. Het geschiedt eensklaps: vanuit de hemel klinkt een ruisen zoals van een geweldig gedreven ademen en vult heel het huis waar zij zijn gezeten. 3. Er laten zich aan hen zien: tongen -die zich verdelen- als van vuur; het zet zich neer op ieder van hen. 4. Zij worden allen vervuld van heilige geestesadem, en beginnen te spreken met andere tongen zoals de geestesadem hun geeft uit te spreken 5. Nu zijn de Joden die te Jeruzalem huizen vrome mannen afkomstig uit elk volk van die er onder de hemel zijn. 6. Als dat geluid klinkt, komt de menigte samen,- en is verbijsterd, omdat zij ieder in de eigen landstaal hen hebben horen spreken. 7. Ze hebben versteld gestaan en hebben verwonderd gezegd: zie, zijn zij die daar spreken niet allemaal Galileeërs?- 8. hoe kunnen wij hen dan aanhoren, ieder van ons in de eigen landstaal waarin wij zijn geboren?- 9. Parten, Meden en Elamieten, de bewoners van Mesopotamië, Judea en Kappadocië, Pontus en Asia, 10. Frygië en Pamfylië, Egypte en de delen van Lybië dat bij Cyrene ligt, en de Romeinen die hier verblijven; geboren Joden en nieuwkomers, 11. Kretenzers en Arabieren,- wij horen hen in onze tongen uitspreken de grote dingen van God! 12. Allen stonden versteld; in grote verlegenheid heeft de een tot de ander gezegd: wat wil dit zijn? 13. Maar schertsend hebben anderen gezegd: die zijn volgegoten met zoetigheid!