Heidelberger Catechismus Zondag 14 | Geen ‘madonna en kind’

Schriftlezing Mattheüs 1: 12-25

12 Na de Babylonische ballingschap verwekte Jechonja Sealtiël, Sealtiël verwekte Zerubbabel, 13 Zerubbabel verwekte Abiud, Abiud verwekte Eljakim, Eljakim verwekte Azor, 14 Azor verwekte Sadok, Sadok verwekte Achim, Achim verwekte Eliud, 15 Eliud verwekte Eleazar, Eleazar verwekte Mattan, Mattan verwekte Jakob, 16 Jakob verwekte Jozef, de man van Maria. Bij haar werd Jezus verwekt, die Christus genoemd wordt. 17 Van Abraham tot David telt de lijst dus veertien generaties, van David tot de Babylonische ballingschap veertien generaties, en van de Babylonische ballingschap tot Christus veertien generaties. 18 De afkomst van Jezus Christus was als volgt. Toen zijn moeder Maria al was uitgehuwelijkt aan Jozef maar nog niet bij hem woonde, bleek ze zwanger te zijn door de heilige Geest. 19 Haar man Jozef, die een rechtschapen mens was, wilde haar niet in opspraak brengen en dacht erover haar in het geheim te verstoten. 20 Toen hij dit overwoog, verscheen hem in een droom een engel van de Heer. De engel zei: ‘Jozef, zoon van David, wees niet bang je vrouw Maria bij je te nemen, want het kind dat ze draagt is verwekt door de heilige Geest. 21 Ze zal een zoon baren. Geef hem de naam Jezus, want hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden.’ 22 Dit alles is gebeurd opdat in vervulling zou gaan wat bij monde van de profeet door de Heer is gezegd: 23 ‘De maagd zal zwanger zijn en een zoon baren, en men zal hem de naam Immanuel geven,’ wat in onze taal betekent ‘God met ons’. 24 Jozef werd wakker en deed wat de engel van de Heer hem had opgedragen: hij nam haar bij zich als zijn vrouw, 25 maar hij had geen gemeenschap met haar voordat ze haar zoon gebaard had. En hij gaf hem de naam Jezus.