Heidelberger Catechismus Zondag 28-30 | ‘de sacramenten’ deel IV

Schriftlezing 1 Korinthe 10: 14-18 (NBG 1951)

14Daarom dan, mijn geliefden, ontvlucht de afgoderij! 15Ik spreek immers tot verstandige mensen; beoordeelt dan zelf, wat ik zeg. 16Is niet de beker der dankzegging, waarover wij de dankzegging uitspreken, een gemeenschap met het bloed van Christus? Is niet het brood, dat wij breken, een gemeenschap met het lichaam van Christus? 17Omdat het één brood is, zijn wij, hoe velen ook, één lichaam; wij hebben immers allen deel aan het ene brood. 18Ziet, hoe het gaat bij het Israël naar het vlees: hebben niet zij, die de offers eten, gemeenschap met het altaar?

Schriftlezing 1 Korinthe 11: 17-33 (NBG 1951)

17Nu ik dit voorschrijf, moet ik er (tevens mijn) afkeuring over uitspreken, dat uw samenkomsten niet tot zegen, maar tot schade zijn. 18Want vooreerst is er, naar ik hoor, wanneer gij als gemeente samenkomt, verdeeldheid onder u, en ten dele geloof ik dit. 19Want scheuringen moeten er wel onder u zijn, zal het blijken, wie onder u de toets kunnen doorstaan. 20Wanneer gij dan bijeenkomt, is dat niet het eten van de maaltijd des Heren; 21want bij het eten neemt ieder vooraf zijn eigen deel, zodat de een hongerig is en de ander dronken. 22Hebt gij dan geen huizen om te eten en te drinken? Of minacht gij (zózeer) de gemeente Gods, dat gij de behoeftigen beschaamd maakt? Wat zal ik tot u zeggen? Zal ik u prijzen? Op dit punt prijs ik niet. 23Want zelf heb ik bij overlevering van de Here ontvangen, wat ik u weder overgegeven heb, dat de Here Jezus in de nacht, waarin Hij werd overgeleverd, een brood nam, 24de dankzegging uitsprak, het brak en zeide: Dit is mijn lichaam voor u, doet dit tot mijn gedachtenis. 25Evenzo ook de beker, nadat de maaltijd afgelopen was, en Hij zeide: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, doet dit, zo dikwijls gij die drinkt, tot mijn gedachtenis. 26Want zo dikwijls gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren, totdat Hij komt. 27Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de beker des Heren drinkt, zal zich bezondigen aan het lichaam en bloed des Heren. 28Maar ieder beproeve zichzelf en ete dan van het brood en drinke uit de beker. 29Want wie eet en drinkt, eet en drinkt tot zijn eigen oordeel, als hij het lichaam niet onderscheidt. 30Daarom zijn er onder u velen zwak en ziekelijk en er ontslapen niet 2 van 4 Uit de prekenserie van Bart Gijsbertsen Serie ‘de sacramenten’ deel IV weinigen. 31Indien wij echter onszelf beoordeelden, zouden wij niet onder het oordeel komen. 32Maar onder het oordeel des Heren worden wij getuchtigd, opdat wij niet met de wereld zouden veroordeeld worden. 33Daarom, mijn broeders, als gij samenkomt om te eten, wacht op elkander. 34Heeft iemand honger, laat hij thuis eten, opdat gij niet tot uw oordeel bijeenkomt. Het overige zal ik regelen, wanneer ik kom.