Schriftlezing:
Hooglied 4: 16 en 5: 1
16 Ontwaak, noordenwind, en kom, zuidenwind, doorwaai mijn hof, opdat zijn balsemgeuren stromen! Mijn geliefde kome tot zijn hof en ete daarvan de kostelijke vrucht.
5: 1– Ik ben gekomen tot mijn hof, mijn zuster, bruid, ik plukte mijn mirre en mijn balsem, ik at mijn raat en mijn honig, ik dronk mijn wijn en mijn melk. Eet, vrienden, drinkt, en wordt dronken, genoten.
Hooglied 7: 10 – 8: 7
10 Van mijn geliefde ben ik, en naar mij gaat zijn begeerte uit. 11 Kom, mijn geliefde, laten wij uitgaan naar het veld, laten wij vernachten tussen de hennabloemen. 12 Laten wij vroeg naar de wijngaarden gaan en zien of de wijnstok uitbot, of de bloesems zijn opengesprongen, de granaten bloeien. Daar zal ik u mijn liefde geven. 13 De liefdesappelen geven hun geur, en bij onze deuren groeien allerlei kostelijke vruchten, jonge en oude: ik heb ze voor u, mijn geliefde, bewaard.
8: 1 Och, waart gij als mijn broeder, aan de borst van mijn moeder gezoogd! Vond ik u dan buiten, ik kuste u en niemand zou mij daarom laken.2 Ik zou u leiden, ik zou u brengen naar het huis van mijn moeder, die mij opvoedt; van geurige wijn zou ik u te drinken geven, van de jonge wijn mijne granaatappelen. 3 Zijn linkerarm is onder mijn hoofd en zijn rechterarm omvangt mij. 4 Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, waarom wilt gij de liefde opwekken en prikkelen, vóórdat het haar behaagt? 5 Wie trekt daar op uit de woestijn, leunend op haar geliefde? – Onder de appelboom wekte ik u, daar ontving u uw moeder, daar ontving zij, die u baarde. 6 – Leg mij als een zegel aan uw hart als een zegel aan uw arm.Want sterk als de dood is de liefde onverbiddelijk als het rijk van de doden de hartstocht, haar vlammen zijn vuurvlammen, een vuurgloed des Heren. 7 Vele wateren kunnen de liefde niet blussen en rivieren spoelen haar niet weg. Al bood iemand alles wat hij bezit voor de liefde,