Matteüs 3: 13-15 | Recht en gerechtigheid

Schriftlezingen vanuit de Naardense Bijbel

1e Schriftlezing Matteüs 3: 13-15

13 Dán treedt Jezus aan, uit Galilea op de Jordaan af tot bij Johannes, om door hem gedoopt te worden. 14 Maar die heeft hem tegengehouden, zeggend: ik heb het nodig gedoopt te worden door jóu, en jíj komt tot míj? 15 Maar ten antwoord zegt Jezus tot hem: laat het onmiddellijk toe; zó immers past het ons alle gerechtigheid te vervullen! Dán laat hij hem toe.

2e Schriftlezing Jesaja 32: 1-8

1 Zie, voor gerechtigheid wordt een koning koning,- en voor recht worden vorsten vorst; 2 zijn zal zo’n man als een schuilplaats tegen stormwind, een verberging tegen een stortbui,- als greppels vol water in uitgedroogd gebied, als de schaduw van een zware steenrots in een uitgebrand land. 3 De ogen van zienden zullen niet meer dichtgekleefd zijn,- de oren van wie horen zijn weer gespitst. 4 Het hart van overijlde lieden zal verstandig worden en tot kennis komen,- de tong van stotteraars zal ijlings gloedvol gaan spreken. 5 Niet langer wordt tot een dwaas ‘weledele’ geroepen,- en tot een bedrieger wordt niet gezegd ‘grootmoedige’. 6 Want een dwaas spreekt dwaasheid uit en zijn hart is doende met onheil,- om gemene dingen te doen en afval van de Ene te prediken, om het lijf van een hongerlijder leeg te laten en een dorstige een dronk te laten ontbreken. 7 De bedriegerijen van een bedrieger zijn kwaadaardig,- hij zal schandelijkheden beraadslagen, om gebogenen te beschadigen met leugengezegdes, een arme, als hij durft te spreken in een rechtszaak. 8 Maar een edele zal edele dingen beraadslagen,- hij zal voor edele zaken opstaan.