Jesaja 66: 1-4 | Uilskuikens

Schriftlezingen

Jesaja 66: 1-4;

1 Dit zegt de HEER: De hemel is mijn troon, de aarde mijn voetenbank. Waar zouden jullie een huis voor mij kunnen bouwen? En wat zou mij als rustplaats dienen? 2 Dit alles heb ik met eigen handen gemaakt, zo is dit alles ontstaan – spreekt de HEER. Toch sla ik acht op wie verdrukt wordt, op mensen met een gebroken geest, op ieder die huivert voor mijn woorden. 3 Wie echter een stier slacht maar ook een mens doodt, wie een schaap offert maar ook een hond de nek breekt, wie een graanoffer brengt mét het bloed van een zwijn, wie wierook brandt als deel van het graanoffer maar tegelijk een afgod looft – zoals zo iemand zijn eigen wegen kiest en van zulke gruwelijkheden geniet, 4 zo zal ik kiezen hoe ik hem zal kwellen, zijn grootste angsten laat ik uitkomen. Want ik heb geroepen, maar niemand gaf antwoord, ik heb gesproken, maar zij luisterden niet; zij deden wat slecht is in mijn ogen, en zij verkozen wat ik niet wil.

Marcus 8: 1-21

1 Toen er op een keer weer een grote menigte bijeen was, en ze niets meer te eten hadden, riep hij de leerlingen bij zich en zei tegen hen: 2 ‘Ik heb medelijden met al die mensen, want ze zijn nu al drie dagen bij me en hebben niets meer te eten. 3 Als ik hen met een lege maag naar huis stuur, zullen ze onderweg bezwijken; sommigen zijn immers van ver gekomen.’ 4 Zijn leerlingen antwoordden: ‘Maar hoe zou iemand hen hier, in deze verlatenheid, van genoeg brood kunnen voorzien?’ 5 Hij vroeg hun: ‘Hoeveel broden hebben jullie?’ ‘Zeven,’ antwoordden ze. 6 Hij zei tegen de mensen dat ze op de grond moesten gaan zitten; hij nam de zeven broden, sprak het dankgebed uit, brak de broden en gaf ze aan de leerlingen om ze aan de mensen uit te delen, en dat deden ze. 7 Ze hadden ook een paar kleine vissen bij zich; hij sprak er het zegengebed over uit en zei dat ze ook de vissen moesten uitdelen. 8 De mensen aten tot ze verzadigd waren; de leerlingen haalden op wat er van het eten overschoot: zeven manden vol. 9Er waren ongeveer vierduizend mensen. Toen stuurde hij hen weg.10 Meteen daarna stapte hij met zijn leerlingen in de boot en voer naar het gebied van Dalmanuta. 11 Daar kwamen de farizeeën op hem af, en ze begonnen met hem te discussiëren. Om hem op de proef te stellen, verlangden ze van hem een teken uit de hemel. 12 Jezus slaakte een diepe zucht en zei: ‘Waarom verlangt uw soort mensen een teken? Ik verzeker u: aan mensen als u zal zeker geen teken gegeven worden!’ 13Hij liet hen staan waar ze stonden, stapte weer in de boot en voer naar de overkant.14 De leerlingen waren vergeten genoeg brood mee te nemen; ze hadden maar één brood bij zich in de boot. 15 Hij waarschuwde hen: ‘Pas op, hoed je voor de zuurdesem van de farizeeën en voor de zuurdesem van Herodes.’ 16 Ze hadden het er met elkaar over dat ze geen brood hadden. 17 Toen hij dit merkte, zei hij: ‘Waarom praten jullie erover dat je geen brood hebt? Begrijpen jullie het dan nog niet, en ontbreekt het jullie aan inzicht? Zijn jullie dan zo hardleers? 18 Jullie hebben ogen, maar zien niet? Jullie hebben oren, maar horen niet? Weten jullie dan niet meer 19 hoeveel manden vol stukken brood jullie hebben opgehaald toen ik vijf broden brak voor vijfduizend mensen?’ ‘Twaalf,’ antwoordden ze. 20‘En toen ik zeven broden brak voor vierduizend mensen, hoeveel manden vol stukken brood hebben jullie toen opgehaald?’ ‘Zeven,’ antwoordden ze. 21Toen zei hij: ‘Begrijpen jullie het dan nog niet?’

 

Opname in beeld: