Leviticus 21: 1-9 | De heiliging van de Naam, kidoesj haSjem, en de staat Israel

Schriftlezing:

1 Dan zegt de Ene tot Mozes:zeg tot de priesters, de zonen van Aäron,-zeggen zul je tot een ieder van hen dat hij zich niet zal verontreinigen aan een gestorven ziel onder zijn medemensen,- 2 behalve aan een bloedverwant van hem die hem zeer nabij is: aan zijn moeder en aan zijn vader,aan zijn zoon en aan zijn dochter,en aan zijn broer; 3 en aan een zuster van hem die nog maagd is,hem nog nabij is,omdat ze nog niet van een man geweest is;voor háár mag hij zich verontreinigen. 4 Nooit zal zo een hoge heer zich verontreinigen onder zijn medemensen,- hij zou zich daarmee ontwijden. 5 Ze mogen geen kale plek op hun hoofd maken en de hoekrand van hun baard niet afscheren;ze zullen in hun vlees geen inkerving kerven. 6 Heilig voor hun God zullen ze wezen,en niet ontwijden de naam van hun God;want zíj zijn het die nabijbrengen de vuuroffers voor de Ene ,het brood van hun God,- één en al heiliging zullen ze wezen! 7 Een vrouw die hoer is of ontwijde zullen ze niet nemen;ook een vrouw die door haar man is weggejaagd zullen ze niet nemen; want heilig is hij voor zijn God. 8 Heilig zul je hem houden,want het brood van je God brengt hij nabij; heilig zal hij voor jou wezen,want heilig ben ik, de Ene , die u heiligt! 9 De dochter van een man die priester is,- stel zij ontwijdt zich door hoererij:haar váder is het die zij ontwijdt,- in het vuur zal zij worden verbrand!••