Markus 13: -27 | Scheurde U maar de hemel open….

Schriftlezing:

24 Maar in de dagen na de verschrikkingen zal de zon verduisterd worden en de maan geen licht meer geven, 25 de sterren zullen uit de hemel vallen en de hemelse machten zullen wankelen. 26 Dan zal men de Mensenzoon zien komen op de wolken, bekleed met grote macht en luister. 27 Dan zal hij de engelen eropuit sturen om zijn uitverkorenen uit de vier windstreken bijeen te brengen, van het uiteinde van de aarde tot het uiteinde van de hemel. 28 Leer van de vijgenboom deze les: zo gauw zijn takken uitlopen en in blad schieten, weet je dat de zomer in aantocht is. 29 Zo moeten jullie ook weten, wanneer je die dingen ziet gebeuren, dat het einde nabij is. 30 Ik verzeker jullie: deze generatie zal zeker nog niet verdwenen zijn wanneer al die dingen gebeuren. 31 Hemel en aarde zullen verdwijnen, maar mijn woorden zullen nooit verdwijnen. 32 Niemand weet wanneer die dag of dat moment zal aanbreken, de engelen in de hemel niet en de Zoon niet, alleen de Vader. 33 Pas op, wees waakzaam, want jullie weten niet wanneer die tijd zal komen.

Jesaja 64 : 1 Scheurde u maar de hemel open om af te dalen! De bergen zouden voor u beven. Zoals vuur dorre twijgen in vlam zet, zoals vuur water doet koken, zo zou u uw vijanden uw naam laten kennen en alle volken voor u laten beven, 2 omdat u de geduchte daden doet waarop wij niet durven hopen. Als u toch zou afdalen! De bergen zouden voor u beven. 3 Nog nooit is zoiets gehoord, niet eerder zoiets vernomen. Geen oog zag ooit een god buiten u, die opkomt voor wie op hem wacht. 4 U komt ieder tegemoet die van harte rechtvaardig handelt, die uw weg gaat, met u voor ogen. Maar nu bent u in toorn ontstoken, omdat wij gezondigd hebben. Hadden we maar de oude weg gevolgd, dan zouden we worden gered. 5 Wij allen zijn onrein geworden, onze gerechtigheid is als het kleed van een menstruerende vrouw. Wij allen zijn als verwelkte bladeren, verwaaid op de wind van ons wangedrag. 6 Er is niemand die uw naam aanroept, die zich ertoe zet uw hand te grijpen. U hebt uw gelaat voor ons verborgen, u hebt ons moedeloos gemaakt en ons overgeleverd aan ons eigen wangedrag. 7 Toch, HEER, bent u onze vader, wij zijn de klei, door u gevormd, wij zijn het werk van uw handen. 8 Laat uw grote toorn toch varen, HEER, houd onze schuld niet steeds in gedachten, maar zie ons aan: wij zijn toch uw volk?