Schriftlezing:
1 Ongelukkige die ik ben, het is als bij de late oogst, als bij de laatste pluk: geen volle druiventros meer om te eten, geen vroege vijg meer, waarnaar ik smacht. 2 Zij die trouw waren zijn verdwenen uit het land, niemand is nog rechtschapen. Allen zijn op bloed belust, iedereen belaagt zijn naaste. 3 Ze bekwamen zich in het kwaad: alleen voor geld stellen leiders een onderzoek in, rechters spreken recht tegen betaling, hooggeplaatsten zeggen wat hun het beste uitkomt, en zo houden zij het recht op afstand. 4 De deugdzaamste van hen is als een doornstruik, de oprechtste is erger dan een stekelhaag. De dag van straf, door uw wachters aangekondigd, is gekomen, en het volk is in beroering! 5 Geloof je naaste niet, vertrouw je vriend niet, let op je woorden, ook bij wie er in je armen ligt. 6 De zoon veracht zijn vader, de dochter verzet zich tegen haar moeder, de schoondochter tegen haar schoonmoeder, en huisgenoten blijken vijanden. 7 Maar ik, ik blijf uitzien naar de HEER, ik blijf hopen op de God die mij redding zal brengen. Hij zal mij horen, mijn God.