Schriftlezing:
1 Tot U, HERE, hef ik mijn ziel op; 2 mijn God, op U vertrouw ik; laat mij niet beschaamd worden, laten mijn vijanden niet over mij juichen. 3 Ja, allen die U verwachten, worden niet beschaamd, beschaamd worden wie trouweloos handelen zonder oorzaak. 4 HERE, maak mij uw wegen bekend, leer mij uw paden, 5 leid mij in uw waarheid en leer mij, want Gij zijt de God mijns heils,U verwacht ik de ganse dag. 6 Gedenk uw barmhartigheid, HERE, en uw gunstbewijzen, want die zijn van eeuwigheid; 7 gedenk niet de zonden van mijn jeugd, noch mijn overtredingen, gedenk mijner naar uw goedertierenheid, om uwer goedheid wil, HERE. 8 Goed en waarachtig is de HERE; daarom onderwijst Hij de zondaars aangaande de weg. 9 Ootmoedigen doet Hij wandelen in het recht, en Hij leert ootmoedigen zijn weg. 10 Alle paden des HEREN zijn goedertierenheid en trouw voor wie zijn verbond en zijn getuigenissen bewaren. 11 Om uws naams wil, HERE, vergeef mij mijn ongerechtigheid, want die is groot. 12 Wie is de man die de HERE vreest? Hij onderwijst hem aangaande de weg die hij moet kiezen. 13 Hij zelf zal in voorspoed vertoeven, en zijn nageslacht zal het land beërven. 14 Des HEREN vertrouwelijke omgang is met wie Hem vrezen, en zijn verbond maakt Hij hun bekend. 15 Mijn ogen zijn bestendig op de HERE, want Hij voert mijn voeten uit het net. 16 Wend U tot mij en wees mij genadig, want eenzaam ben ik en ellendig. 17 De benauwdheden mijns harten hebben zich uitgebreid, voer mij uit mijn angsten. 18 Zie op mijn ellende en mijn moeite, en vergeef al mijn zonden. 19 Zie, hoe talrijk zijn mijn vijanden,en met welk een boosaardige haat haten zij mij. 20 Bewaar toch mijn ziel en red mij; laat mij niet beschaamd worden, want bij U schuil ik. 21 Vroomheid en oprechtheid mogen mij behoeden, want U verwacht ik. 22 O God, verlos Israël uit al zijn benauwdheden.