Wie ben ik?

1 van 5 van Bart Gijsbertsen Wie ben ik? INHOUD Inleiding 1. Begin Waar ik opgroeide Roeping Wakker worden Stilte Israël Kelten 2. Kerk Herwijnen; bijbelse theologie ’s-Gravendeel; met een oor naar Israël Zoetermeer; de verhouding kerk en Israël Kampen; Israël en de volkeren 3. Wereld Rotterdam. De terugkeer van de mens Utrecht. Encounter of worldviews Kampen. De Kleine Prins Putten. Diving into the deep Leusden. Existentiële dialoog 4. Njupeskär 2 van 5 van Bart Gijsbertsen Wie ben ik? INLEIDING Het was 20 mei 2001 en we waren bijeen in een bijzondere bestuursvergadering. Niet aan de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht, onze normale vergaderstek, maar in Hotel-Restaurant Oud London te Zeist. Als secretaris van de Encounter of Worldviews Foundation towards a global ethos had ik deze plek gekozen om elkaar als bestuursleden een middag en een avond te ontmoeten. We zouden met elkaar oefenen in wat we later, op onze internationale conferentie Diving into the deep: towards a mutual understanding, in veel breder verband wilden doen: de existentiële dialoog. Voor die oefening lagen drie gesprekspunten voor ons. Het eerste gesprekspunt was: zoek naar het punt waarop mensen elkaar ‘stilzwijgend’ verstaan. Het tweede: waar gaat het in de encounter, de ontmoeting tussen mensen en hun culturen nu eigenlijk mis? Het derde: wat zou je van je eigen paradigma c.q. cultuur willen opgeven om encounter meer kans van slagen te geven? Voorwaar geen eenvoudige opgaven. En het mag duidelijk zijn dat dit geen doorsnee zakelijke vergadering was. Nog voordat deze oefening begon, stelde de voorzitter dr. Jan Willem Kirpestein echter eerst een andere vraag aan de orde, namelijk: vertel eens iets over je levensweg en wat je beweegt om te participeren in de stichting die we hebben opgericht, de – met zijn Nederlandse naam – Stichting Levensbeschouwingen in Dialoog naar een mondiaal ethos. En hij gaf mij als eerste het woord. Ik keek om mij heen en ik zag de naar mij toegewende gezichten van een moslim, een jodin, een hindoe, een agnost, een humanist, een soefi en twee christenen1 . Een bonte verzameling van identiteiten, refererend aan even zovele geloofs- en denktradities. Bovendien allen gestudeerde mensen met hoge functies in de Nederlandse samenleving, mensen bij wie ik mezelf – ondanks mijn lengte – klein voelde. En ik stelde mij opnieuw de vraag: hoe was het mogelijk dat ik, een van huis uit eenvoudige en dromerige jongen uit een orthodox protestants middenstandsmilieu op de Nederlandse Veluwe, in dit gezelschap terecht was gekomen? En wat moest ik hen nu zeggen? Wat bond mij eigenlijk aan deze mensen die ik nauwelijks kende? Waarom koos ik ervoor met hen samen te werken aan zoiets idealistisch als een encounter of worldviews towards a global ethos? Hoe was dit begonnen? En hoeveel paradigmashifts waren daaraan voorafgegaan? En toch voelde ik me meer dan ooit ‘thuis’ en tegelijk geworteld in de bron waaruit ik van jongs af aan al putte. Het was op een bepaalde manier niet meer dan logisch dat ik in dit gezelschap vertoefde. Het was harmonisch zo gegroeid. En ik kon in alle rust mijn verhaal kwijt. Op die bijzondere bestuursvergadering in Zeist hoorde ik vervolgens de verhalen van mijn medebestuursleden. Mensen uit zo heel andere milieus dan de mijne, mensen uit andere werelden, uit andere godsdiensten. Maar over en weer was er herkenning. Er klonken gelijksoortige verhalen over conflicten met de eigen traditie, over de pijn van niet verstaan te worden, over moed en wanhoop, over zoeken naar de eigen identiteit, 1 Aanwezig waren op dat moment Mohammed Sini, Judith Frishman, Atem Ramsundersingh, Jan Bor, Henk Manschot, Maryam Mildenberg, Martien Brinkman en Jan Willem Kirpestein. Samen met Mario van Overbeeke (penningmeester), Ilse Bulhof en Luce Ramaker-Hameete vormden zij het Bestuur, de denk-tank van de stichting. Naast het Bestuur kende de stichting ook een Raad van Advies, samengesteld uit mensen uit het bedrijfsleven en de politiek, onder voorzitterschap van Herman Wijffels. Deze Raad functioneerde in de woorden van Wijffels als ‘uithangbord en klankbord’ van de stichting; als inspirator vanaf het eerste uur doet hij met die woorden tekort aan zijn werkelijke betekenis. 3 van 5 van Bart Gijsbertsen Wie ben ik? en over onweerstaanbaar in een bepaalde richting gedreven worden. We hoorden elkaar van mens tot mens, van hart tot hart. En de herkenning schiep vertrouwen, dwars door de muren heen die ons toch eigenlijk van elkaar zouden moeten scheiden. Muren tussen Jood en christen, tussen christen en moslim, tussen moslim en agnost, enzovoort. Die muren veranderden in Zeist in vensters. Het werd een echte ontmoeting. En de basis werd gelegd voor de activiteiten die nog zouden volgen. Tegelijk beseften we heel goed dat dit gevoel van herkenning, hoezeer ook fundamenteel om in vertrouwen met elkaar een weg te gaan, nog maar een klein begin was. Misschien hadden we nu iets gedaan aan gesprekspunt één: waar mensen elkaar ‘stilzwijgend’ verstaan. Maar de gesprekspunten twee en drie lagen nog voor ons. Hoe verhield dat wat wij zeiden zich tot onze eigen tradities? En de (geloofs)bronnen waaruit ieder van ons putte verschilden nogal; hoe verhield zich dat dan met de dialoog die wij zochten? En hoe zou deze dialoog zich houden als we daar, in de geplande conferentie, zoveel meer mensen bij uit zouden uitnodigen, uit nog meer tradities, uit nog meer disciplines, met andere nationaliteiten? In september 2001 stortten de muren in van de Twin Towers in New York na een verschrikkelijke aanslag. Na die aanslag leken de muren tussen mensen, tussen verschillende godsdiensten en culturen, alleen maar dikker te worden. Was wat wij als stichting wilden ondernemen niet bij voorbaat tot mislukken gedoemd? Eens te meer was echter ons aller overtuiging dat de existentiële dialoog het enig echte alternatief was. Die door ons bedoelde dialoog staat nog steeds aan het begin. Gevestigde structuren in de religies houden hem af uit angst voor verlies van de eigen identiteit of omdat ‘de ander’ toch vooral tot het eigen geloofsstandpunt moet worden bekeerd. Politici en managers houden deze dialoog tot nu toe af omdat ze geloofsovertuigingen van mensen verwijzen naar het privédomein. In de conferenties van de Encounter of Worldviews Foundation wordt deze dialoog echter gevoerd tussen managers en filosofen, tussen theologen en politici. Dat gaat niet vanzelf. We gaan door onze eigen angsten heen, maken die bespreekbaar, en maken ons daarin kwetsbaar naar elkaar. Tegelijk merk ik iedere keer weer hoe de angsten een onterechte blokkade opwerpen en een verkeerd beeld van de werkelijkheid projecteren. Door de angsten heen kom ik dichter bij de ander; blijk ik al dichter bij hem of haar te staan dan ik zelf wist. En de ontmoeting blijkt ook niet vervreemdend; het betekent helemaal niet dat je je identiteit moet opgeven of op den duur verliest. Integendeel, zou ik zeggen. Ik ben door alle gesprekken in dit kader dieper dan ooit verbonden met de bron waaruit ik van jongs af aan al put. En als predikant preek ik ook nog steeds met overtuiging in de christelijke gemeente. En juist mijn gesprekspartners uit de encounter, die zo verschillen van mijn bronnen en hun traditie, juichen dat alleen maar toe. Niet dat al die gesprekken mij niet veranderen… Deze autobiografie gaat over een roeping. En over muren die tot vensters kunnen worden. En over het voeren van een existentiële dialoog. Sommige mensen griezelen als ze het woord ‘roeping’ horen, anderen zwijmelen erbij. Ik hoop er nuchter over te schrijven, al zal ook blijken dat die roeping in mijn leven wel heel specifiek is en de invloed ervan irrationeel groot. Overigens kun je ook stellen dat wij allemaal geroepen zijn. De grote Joodse denker Abraham Joshua Heschel (1907-1972) heeft het over de idee ‘gevraagd te zijn’. Er is een vraag die als een bevroren echo in de schepping hangt: ‘waar zijt gij?’. En die vraag wacht op een 4 van 5 van Bart Gijsbertsen Wie ben ik? antwoord; het is in elk geval de bedoeling dat er een antwoord komt, dat wij verantwoordelijkheid nemen voor wat we met ons leven doen. Most theories of religion start out with defining the religious situation as man’s search for God and maintain the axiom that God is silent, hidden and unconcerned with man’s search for Him. Now, in adopting that axiom, the answer is given before the question is asked. To Biblical thinking, the definition is incomplete and the axiom false. The Bible speaks not only of man’s search for God but also of God’s search for man. [……] When Adam and Eve hid from His presence, the Lord called: Where art thou (Genesis 3:9). It is a call that goes out again and again. It is a still small echo of a still small voice, not uttered in words, not conveyed in categories of the mind, but ineffable and mysterious, as ineffable and mysterious as the glory that fills the whole world. It is wrapped in silence; concealed and subdued, yet it is as if all things were the frozen echo of the question: Where art thou? Faith comes out of awe, out of an awareness that we are exposed to His presence, out of anxiety to answer the challenge of God, out of an awareness of our being called upon. 2 Dat muren tot vensters kunnen worden, plotseling geen scheiding meer vormen, is een ervaring die iedereen kan opdoen. Wat eerst een grote blokkade was verdwijnt door een verandering van perspectief, een groeien in kennis. Ik weet nog dat mij dat enkele jaren geleden letterlijk overkwam toen ik nog eens ging kijken bij het huis waar ik opgroeide. Ik herinnerde mij daarvan hoe groot de tuin was, en dat een grote betonnen schutting onze tuin afgrensde van die van de buren. Ik zag daar echter – mede door alle verwaarlozing – niets van terug. Tot ik besloot toch even op mijn hurken te gaan zitten en de tuin te bekijken vanuit het perspectief van het kind dat ik was. En direct was daar de ‘betonnen muur’: een onooglijke tuinafscheiding. En daarmee was dan tegelijk het geheim onthuld dat mij als kind bezig hield, namelijk hoe het kon dat mijn ouders ‘door de muur heen’ de buren konden zien en aanspreken. Zo is in figuurlijke zin menige muur in mijn leven ‘overzichtelijk’ geworden door een verandering in perspectief op de wereld, op de mensen om mij heen. Paradigmashift heet dat met een duur woord, een totale verandering in vooronderstellingen en perspectief. Er zullen in dit boek diverse van zulke paradigmashifts beschreven worden. Ze gaan gepaard met perioden van onzekerheid en soms ook angst. Wat bedoel ik tenslotte met existentiële dialoog? Pas sinds kort heb ik daar taal voor en ben ik expliciet met deze dialoog bezig. Ik vertelde er hierboven al iets over in het kader van de Encounter of Worldviews Foundation. Maar ik kom daar later uitgebreid op terug. Achteraf zeg ik: als ik niet altijd existentieel in gesprek was geweest met God en met mensen, had ik kunnen blijven bij de theorieën die ik koesterde. Maar de theorie heeft het moeten afleggen tegen de praktijk van de echte ontmoeting met de ander, ook de grote Ander. Ik hoop dat de lezer uit deze biografie inspiratie en moed mag putten om ook zelf op allerlei terrein die ontmoeting te zoeken. 2 Abraham Joshua Heschel, God in search of man, New York 1955; Twenty-third printing 2000, page 136,137 5 van 5 van Bart Gijsbertsen Wie ben ik? 1. BEGIN Waar ik opgroeide Mijn grootouders van zowel vaders als moeders kant waren mensen die met hard werken en het maken van lange dagen een kleine kruidenierszaak probeerden te drijven. De winkel van opa Bart Gijsbertsen stond aan het begin van de Hollandseweg in Wageningen, de winkel van opa Rut van den Brink aan de Van de Pollstraat in Veenendaal. Ten aanzien van hun kinderen was het hun beleid om ze zo snel mogelijk na hun lagere-school-tijd mee te laten werken in de winkel of op andere manieren hun brood te laten verdienen. Verder studeren was er niet bij. Dat is geheel in de lijn van heel mijn voorgeslacht. Genealogisch onderzoek wijst uit dat mijn voorouders zo ver het oog reikt noeste arbeidslieden waren: tabaksplanters, schaapherders, klompenmakers, dienstbodes, dagloners. Vrijwel allen levend in de contreien van Gelderse vallei en Grebbeberg: Wageningen, Bennekom, Ede, Veenendaal, Amerongen, Rhenen. Zo werd ook mijn vader in 1939, toen hij 13 jaar oud was, onmiddellijk van school gehaald om geheel in het kruideniersvak te gaan werken. Eerst bij zijn vader thuis, maar al gauw in een andere kruidenierswinkel om daar eerst het vak maar eens te leren. Het kruideniersleven was echter aan hem niet besteed. Hij besloot zo jong als hij was zich in september 1940 in te schrijven aan de Handelsavondschool. Gedurende de oorlogstijd werkte hij zodoende overdag in een winkel en studeerde ’s avonds voor zichzelf om later in zijn leven boekhouder te kunnen worden. En brak dus met een eeuwenoude traditie. (wordt later vervolgd)